Openbaar ministerie niet-ontvankelijk in ontnemingsvordering na transactieaanbod
/Rechtbank Limburg 6 september 2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:5779
De vordering van de officier van justitie houdt in de ontneming van het voordeel dat verdachte heeft verkregen door middel van de feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden. De officier van justitie heeft dit bedrag geschat op € 10.024,29.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft als preliminair verweer aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De raadsman is - kort en zakelijk weergegeven - van mening dat verdachte op grond van het transactieaanbod d.d. 20 mei 2010, weergegeven op bladzijde 72 van het dossier, erop mocht vertrouwen dat er in de onderhavige zaak geen ontnemingsvordering aanhangig zou worden gemaakt. Ondanks de bij verdachte gewekte verwachting, vordert het openbaar ministerie na het niet-voldoen aan het transactieaanbod door verdachte, toch ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Hierdoor schendt het openbaar ministerie beginselen van een goede procesorde.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman verwezen naar een tweetal uitspraken, te weten: Rechtbank Roermond, 20-01-2006, LJN AV1952 en Rechtbank Assen, 15-06-2012, LJN BW8468.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vordering, aangezien verdachte in het geheel niet heeft voldaan aan het transactieaanbod d.d. 20 mei 2010. Gelet op het genoemde niet-voldoen aan het transactieaanbod, staat het het openbaar ministerie vrij om thans ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel te vorderen.
Oordeel van de rechtbank
Voor zover relevant luidt het schikkingsvoorstel (p. 72 van het dossier) aldus:
Onderwerp: betalen boete hennepplantage
“De officier van justitie komt tot een schikkingsvoorstel van € 2000,--”.
In dit schikkingsvoorstel is geen uitdrukkelijke verwijzing naar een mogelijke ontneming opgenomen. De rechtbank leidt hieruit af dat deze schikking enkel zag op de strafzaak en niet op een mogelijk daaraan gekoppelde ontneming.
Indien verdachte dit transactieaanbod zou hebben geaccepteerd door betaling van het genoemde bedrag, was de strafzaak van de baan geweest en daarmede ook de mogelijkheid van de officier van justitie om een ontnemingsvordering te doen, zoals die thans voorligt.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie door het schikkingsaanbod te doen zoals omschreven afstand heeft gedaan van de mogelijkheid om op grond van artikel 36e, eerste lid, Sr voordeel te ontnemen.
Het bovenstaande in aanmerking nemend is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie in zijn vordering niet-ontvankelijk is.
De rechtbank bepaalt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Lees hier de volledige uitspraak.