Oplichting door datingfraude: gebruikmaking van oplichtingsmiddel “samenweefsel van verdichtsels”

Rechtbank Noord-Nederland 31 mei 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1754

De raadsvrouw heeft op gronden als vermeld in de pleitnota betoogd dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Het waren niet de leugens en het samenweefsel van verdichtsels van verdachte die maakten dat aangeefsters geld en/of hun bankpas aan verdachte hebben afgegeven, maar de relatie tussen aangeefsters en verdachte en de gevoelens die aangeefsters voor verdachte hadden. De verdediging meent dat hierdoor geen sprake is van een causaal verband tussen het samenweefsel van verdichtsels en de afgifte van het geld en/of bankpas door aangeefsters.

Verdachte moet van de onder 4 ten laste gelegde mishandeling van aangeefster benadeelde partij 1 worden vrijgesproken omdat er, naast de aangifte, voor dit feit geen steunbewijs in het dossier aanwezig is.

Oordeel van de rechtbank

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie gevallen van oplichting. Bij twee van de drie gevallen heeft verdachte zijn slachtoffers daarbij benaderd via dating websites. De modus operandi van verdachte is in alle gevallen ongeveer gelijk. Hij gebruikt in eerste instantie een valse naam, wint het vertrouwen van zijn slachtoffers, gaat een liefdesrelatie met hen aan en vertelt hun tal van onware verhalen waaruit zou moeten blijken dat hij tijdelijk niet bij zijn geld kan. Op basis van deze verhalen gaan zijn slachtoffers over tot de afgifte van geldbedragen aan verdachte. Het gaat hierbij in de zaken van aangeefsters benadeelde partij 1 en benadeelde partij 3 om oplichting gedurende een lange periode en om aanzienlijke geldbedragen.

Verdachte heeft zijn slachtoffers op gewetenloze wijze geld afhandig gemaakt door bij hen diepere gevoelens van liefde op te wekken en deze vervolgens te exploiteren voor eigen gewin.

Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde

Voor een veroordeling wegens oplichting in de zin van artikel 326, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, is onder meer vereist dat sprake is van het bezigen van een of meer van de in die bepaling specifiek aangeduide oplichtingsmiddelen: het aannemen van een valse Naam of van een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels.

Met het in de wet omschrijven van specifieke oplichtingsmiddelen is beoogd het begrip 'oplichting' nader vorm en inhoud te geven. Daarmee wordt bewerkstelligd dat niet iedere vorm van bedrog bijvoorbeeld bestaande uit niet meer dan het doen van een onware mededeling - en niet iedere toerekenbare tekortkoming in civielrechtelijke zin binnen het bereik van het strafrecht wordt gebracht als misdrijf.

Als belangrijk gemeenschappelijk kenmerk van de verschillende in de delictsomschrijving opgenomen oplichtingsmiddelen kan worden genoemd dat de verdachte door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen, bij het slachtoffer een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken.

Bij het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels gaat het om gesproken en/of geschreven uitingen die bij het slachtoffer een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen.

Voor oplichting ex artikel 326, eerste lid, WvSr is voorts vereist dat het slachtoffer door het oplichtingsmiddel wordt "bewogen" tot de in die bepaling bedoelde handelingen. Van het in het bestanddeel "beweegt" tot uitdrukking gebrachte causaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken, is overgegaan tot de afgifte van, in dit geval, een geldbedrag.

Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de tenlastegelegde periodes heeft schuldig gemaakt aan oplichting van benadeelde partij 1, benadeelde partij 2 en benadeelde partij 3, op de wijze zoals volgt uit voornoemde bewijsmiddelen. Verdachte heeft daarbij gebruik gemaakt van het oplichtingsmiddel “samenweefsel van verdichtsels”.

Anders dan door de raadsvrouw is bepleit, is de rechtbank van oordeel dat aangeefsters door dit samenweefsel van verdichtsels zijn bewogen tot de afgifte van geldbedragen aan verdachte.

De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte bij aangeefsters ten onrechte de indruk heeft gewekt dat hij een (exclusieve) liefdesrelatie met hen had. De (voorgewende) liefdesrelatie was onderdeel van het samenweefsel van verdichtsels. Deze onjuiste voorstelling van zaken is door verdachte in het leven geroepen met als enige doel om daarvan misbruik te kunnen maken, namelijk om aangeefsters te bewegen om geld (en een pinpas) af te geven. De rechtbank leidt dit af uit de omstandigheid dat verdachte met meerdere vrouwen tegelijkertijd een dergelijke relatie aanging en onderhield, dat hij in alle gevallen ongeveer dezelfde onware verhalen vertelde over zijn persoonlijke en financiële leven en dat hij in alle gevallen om geld heeft gevraagd (al dan niet “te leen”) en dat hij dit (al dan niet “geleende”) geld niet heeft terugbetaald.

Uit de verklaringen van aangeefsters volgt dat zij geloofden dat zij werkelijk een (exclusieve) liefdesrelatie met verdachte hadden en dat verdachte werkelijk, volgens zijn verklaring buiten zijn schuld, (tijdelijk) in een penibele financiële situatie verkeerde. Deze voorstelling van zaken heeft aangeefsters ertoe gebracht dat zij verdachte financieel hebben willen helpen.

De handelingen waardoor aangeefsters zijn bewogen tot de afgifte van geld beschouwt de rechtbank als een ernstige vorm van bedrieglijk handelen. Dit handelen heft niet slechts bestaan uit een enkele onware mededeling, maar uit een opeenstapeling van leugens.

Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat sprake is geweest van een samenweefsel van verdichtsels waardoor benadeelde partij 1, benadeelde partij 2 en benadeelde partij 3 zijn bewogen tot de afgifte van een geldbedrag en - voor zover van toepassing - een pinpas met pincode.

Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

  1. oplichting;

  2. oplichting;

  3. oplichting.

Strafoplegging

  • Gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaar.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^