Veroordeling wegens het medeplegen van subsidiefraude
/Rechtbank Noord-Nederland 12 mei 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1594
Verdachte heeft gedurende enkele jaren - door tussenkomst van zijn BV’s en samen met andere (rechts)personen - subsidiefraude gepleegd. Hierdoor is onterecht ongeveer € 440.000 subsidie verleend aan verschillende bedrijven in het kader van de Noordelijke Innovatie Faciliteit (NIOF), een regeling die bedoeld was om innovatie in het MKB in Noord-Nederland te stimuleren. In werkelijkheid werden de gelden aangewend voor andere niet-subsidiabele doelen zoals activa of personeelskosten van de desbetreffende bedrijven, werden onderzoeken buiten de aanvraagtermijn vergoed of werden onderzoeken door een niet onafhankelijke deskundige vergoed. Hiervoor zijn projecten verzonnen die in werkelijkheid niet zijn uitgevoerd, zijn documenten vervalst en is relevante informatie achtergehouden. Verdachte fungeerde als tussenpersoon tussen de aanvragende bedrijven en de subsidieverstrekker, hij bedacht en organiseerde (constructies ten behoeve van) valse subsidieaanvragen en hij kreeg een percentage van de aan de bedrijven verstrekte subsidie en had daarmee een eigen persoonlijk belang in het medeplegen van dit frauduleuze handelen.
Benadeelde partij
Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 844.789,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 284.744 en dat een schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd ter hoogte van € 403.463.
De officier van justitie heeft gesteld dat toewijzing kan volgen ten aanzien van de volgende projectnummers, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel:
22120255, € 12.500 (feit 1; bedrijf 1)
22110328, € 48.063 (feit 1; bedrijf 1)
22130620, € 31.000 (feit 3; bedrijf 4 ; hoofdelijk)
22130109, € 28.000 (feit 3; bedrijf 4 ; hoofdelijk)
22100588, € 50.000 (feit 4; bedrijf 6)
22100486, € 50.000 (feit 4; bedrijf 6)
22120555, € 40.181 (ad informandum gevoegd feit 1; bedrijf 1)
22120178, € 25.000 (ad informandum gevoegd feit 2; bedrijf 1)
Ten aanzien van de volgende projectnummers die niet ten laste zijn gelegd of ad informandum zijn gevoegd, heeft de officier van justitie gesteld dat de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd voor de helft van de bedragen, waarbij medeverdachte Naam 14 de ander helft dient te voldoen:
22130731, € 40.000 ( bedrijf 4)
22110566, € 50.000 ( bedrijf 4)
22110565, € 48.500 ( bedrijf 4)
22110276, € 49.563 ( bedrijf 4)
22090438, € 49.375 ( bedrijf 4)
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat sprake is van een onevenredige belasting van het strafgeding. Uit de vordering blijkt niet precies welk deel daarvan betrekking heeft op verdachte. Daarnaast is er geen machtiging bijgevoegd waaruit volgt dat de vordering door een bevoegde persoon is ingediend en is beoordeling van de vordering niet eenvoudig omdat deze mogelijk is verjaard gelet op artikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om, indien de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, geen vervangende hechtenis te bepalen gelet op de slechte financiële situatie van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid
De rechtbank heeft gelet op de inhoud van de vordering en het dossier geen twijfel dat de vordering daadwerkelijk door SNN is ingediend, ook al ontbreekt een machtiging tot vertegenwoordiging. Dit is dus geen reden voor niet-ontvankelijkheid.
De rechtbank acht de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering ten aanzien van de projectnummers die niet in de bewezenverklaring zijn opgenomen of ad informandum zijn gevoegd. In het bijzonder geldt dit ook ten aanzien van de ad informandum gevoegde feiten met projectnummers 22090438 ( bedrijf 4) en 22100485 ( bedrijf 5), waarvan verdachte ter terechtzitting heeft meegedeeld dat deze niet kunnen worden meegenomen en die door de rechtbank dus bij de strafoplegging ook niet zijn betrokken.
Door de verdediging is aangevoerd dat de vordering is verjaard. Gelet op hetgeen in artikel 3:310 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald (in de kern: een vordering voortvloeiend uit een strafbaar feit verjaart niet zolang het recht op strafvordering niet is verjaard), acht de rechtbank verjaring niet aan de orde ten aanzien van de projectnummers die zijn opgenomen in de bewezenverklaring en in de ad informandum gevoegde feiten die verdachte ter terechtzitting heeft erkend.
Toewijzing
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de hierna genoemde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1, 3 en 4 bewezen verklaarde en de onder 1 en 2 ad informandum gevoegde feiten. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 28 januari 2016.
22120255, € 12.500 (feit 1; bedrijf 1)
22110328, € 48.063 (feit 1; bedrijf 1)
22130620, € 31.000 (feit 3; bedrijf 4)
22130109, € 28.000 (feit 3; bedrijf 4)
22100588, € 50.000 (feit 4; bedrijf 6)
22100486, € 50.000 (feit 4; bedrijf 6)
22120555, € 40.181 (ad informandum gevoegd feit 1; bedrijf 1)
22120178, € 25.000 (ad informandum gevoegd feit 2; bedrijf 1)
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit onder 3 samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank overweegt dat de schadevergoedingsmaatregel het bevorderen van het vergoeden van de schade door verdachte beoogt en dat hiermee de positie van het slachtoffer wordt versterkt ten aanzien van het innen van de vordering. Nu het slachtoffer een publiekrechtelijke rechtspersoon betreft die voldoende in staat dient te worden geacht de vordering te innen, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een schadevergoedingsmaatregel in onderhavige zaak voorbij gaat aan het doel en de strekking van de maatregel. De rechtbank ziet daarom geheel af van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
Bewezenverklaring
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
Strafoplegging
Gevangenisstraf van 22 maanden
Lees hier de volledige uitspraak.