Oplichting van bank en rekeninghouders door “phishing”: wanneer sprake van rechtstreekse schade en door wie wordt deze geleden?

Hoge Raad 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:2577 (gepubliceerd op 17 januari 2017)

Verschillende ING klanten zijn de dupe geworden van het zogenaamde phishing. Deze phishing vindt plaats door het verzenden van grote hoeveelheden e-mails naar willekeurige adressanten. In deze phishing e-mail wordt, vaak om zogenaamde security-achtige redenen, gevraagd te klikken op een link. Via de link worden de gebruikers doorgeleid naar een (valse) site die sprekend lijkt op een ING-site. Via deze nep-site wordt klanten gevraagd naar het user-id en wachtwoord. Soms wordt ook gevraagd naar telefoonnummers en overige persoonlijke informatie van de klant. Deze informatie biedt de fraudeurs de gelegenheid om toegang te krijgen tot MING.nl, het internetbankierprogramma van de ING. Met de gegevens kan geen geld worden overgeboekt. Daarvoor zijn zogenaamde tan-codes nodig. Deze TAN-code wordt de klant ontfutseld doordat hij/zij gebeld wordt door (nep) medewerkers van de ING met de vraag om de tan-codes af te staan.

Aansluitend boeken fraudeurs het volledige saldo van spaar- en betaalrekeningen over naar rekeningen van katvangers; personen die tegen vergoeding toestaan dat hun rekening voor dit doeleinde wordt gebruikt. De katvangers moeten zelf het geld opnemen, dan wel hun bankpas afgeven zodat een ander het geld kan opnemen.

Uit de bewijsmiddelen volgt dat verschillende katvangers via chatsites zijn geronseld. Een katvanger is tijdens zijn werkzaamheden als taxichauffeur om zijn rekeningnummer gevraagd. Ook dit rekeningnummer is gebruikt om geld door te sluizen. De katvangers geven allen één of meerdere van de telefoonnummers van verdachte op als het telefoonnummer van de ronselaar. Uit onderzoek is gebleken dat de berichten op de chatsites kunnen worden gelinkt aan een ip adres dat voor verdachte toegankelijk was. Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat, zonder dat de rekeninghouders daarvan op de hoogte waren, geld is overgeboekt van de rekeningen van A, betrokkene 1, betrokkene 3, betrokkene 5 en betrokkene 2 naar rekeningen van onbekende derden

Het Gerechtshof Amsterdam heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden wegens medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd (feit 1) en medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd (feit 2).

Het Hof heeft tevens enkele inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen verbeurdverklaard en de teruggave aan ING Bank N.V. gelast van een inbeslaggenomen geldbedrag. Voorts heeft het Hof aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

De Hoge Raad heeft de zaak afgedaan onder verwijzing naar art. 81 RO.
 

Middelen

Namens verdachte zijn vijf middelen van cassatie voorgesteld, waarvan enkele hieronder worden besproken.
 

Derde middel: klachten tegen de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

Het Hof heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en ten aanzien van de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel het volgende overwogen:

“Vordering van de benadeelde partij ING Nederland N.V.
ING Nederland N.V. heeft zich als benadeelde partij in eerste aanleg op 19 augustus 2011 met een vordering tot schadevergoeding in het strafproces gevoegd waartoe betrokkene 15 als gevolmachtigde is opgetreden. Deze vordering bedraagt €89.874,28. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Blijkens de in het dossier aanwezige geschrift heeft de ING Bank N.V. aan betrokkene 15 op 18 maart 2011 volmacht verleend voor de duur van 12 maanden. De ING Bank N.V. is echter een andere rechtspersoon dan de ING Nederland N.V. die de vordering als benadeelde partij heeft ingediend, terwijl uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel van 27 april 2012 niet blijkt dat ING Nederland N.V. als rechtspersoon bestaat en evenmin dat ING Nederland een geregistreerde handelsnaam van ING Bank N.V. is.
Het hof heeft mede op grond van het bovenstaande op 1 mei 2012 een tussenarrest gewezen teneinde nadere informatie te verkrijgen over de (inhoud van de) vordering van de benadeelde partij.
betrokkene 15 voornoemd heeft naar aanleiding van dit tussenarrest op 11 mei 2012 nadere informatie verschaft, onder meer over een in dit verband irrelevante bevoegdheid tot het doen van aangifte namens de ING Bank N.V. maar echter niet over de wel relevante vraag of hij (dan wel betrokkene 6, die aangifte heeft gedaan) namens de ING Nederland N.V. bevoegd was als ge(vol)matigde op te treden. Tevens bevat deze verklaring een standpunt dat de Internationale Nederlanden Groep N.V. ook wel als "ING Nederland" wordt afgekort.
Zelfs indien het hof deze afkorting zou (kunnen) overnemen en zou aanvaarden dat het een kennelijk misslag van de benadeelde partij is om ING N.V., ING Groep N.V., ING Nederland en ING Nederland N.V. als een en dezelfde rechtspersoon te presenteren, blijft onduidelijk in welke mate ING Nederland N.V. als benadeelde partij in strafrechtelijke zin kan worden aangemerkt, nu de ING Bank N.V. de instantie is die rechtstreeks schade heeft geleden. Het standpunt van betrokkene 15 van 11 mei 2012 (namens de ING Bank N.V.) dat de schade van de ING Bank N.V. uiteindelijk in de geconsolideerde jaarrekening van de ING Groep terugkomt, betekent dat de ING Groep (sec) geen rechtstreekse schade lijdt (in tegenstelling tot -naar het oordeel van het hof- de ING Bank N.V.).
Herhaalde heropening van het onderzoek teneinde opheldering te verkrijgen over de vraag wie de rechtstreekse schade lijdt en of de vordering van de benadeelde partij ING Nederland N.V. kan worden ontvangen ligt thans niet meer in de rede en zou een meer dan onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal echter wel de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, op de hierna te noemen wijze. (...)
Beslissing
Het hof: (...)
Vordering van de benadeelde partij ING Nederland NV
Verklaart de benadeelde partij, ING Nederland N.V., in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd ING Bank N.V., een bedrag te betalen van €86.154,13 (zesentachtigduizend eenhonderdvierenvijftig euro en dertien cent) zijnde €89.874,28 minus het inbeslaggenomen aan ING Bank N.V. teruggegeven bedrag ad €3.720,15. als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.”
 

Klachtonderdeel I

Het middel behelst ten eerste de klacht dat het Hof bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel niet heeft aangegeven ten aanzien van welk bewezenverklaard feit de maatregel wordt opgelegd.
 

Conclusie AG

De klacht faalt, nu uit het arrest zonder meer kan worden afgeleid dat het schade betreft die als gevolg van het door verdachte en zijn medeverdachte(n) meermalen gepleegde oplichting is geleden. Zo overweegt het Hof onder het kopje ‘Oplegging van straf’ dat verdachte een wezenlijke rol heeft gespeeld bij de bewezenverklaarde oplichting en dat verdachte door zijn handelen de ING Bank N.V. financieel heeft benadeeld.
 

Klachtonderdeel II: Is er sprake van rechtstreekse schade?

Het middel behelst ten tweede de klacht dat het Hof ongemotiveerd is afgeweken van het door de verdediging ingenomen standpunt dat er geen sprake is van rechtstreekse schade en dat het bewijs van die rechtstreekse schade ontbreekt. Door de steller van het middel wordt tevens aangevoerd dat uit het verhandelde ter zitting noch overigens kan volgen dat de ING Bank rechtstreeks schade heeft geleden.

Ook ten aanzien van art. 36f Sr geldt dat alleen schade die het rechtsreeks gevolg is van het strafbare feit in aanmerking komt voor vergoeding. Dat volgt uit HR 23 september 1997 (ECLI:NL:HR:1997:ZD0803, NJ 1998/102) en HR 29 mei 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AB1819, NJ 2002/123).

Blijkens de pleitnotities heeft de raadsman van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 17 april 2012 aangevoerd dat uit niets blijkt dat ING Nederland N.V. schade heeft geleden, dat uit de stukken niet blijkt dat ING Nederland N.V. een schadebedrag heeft overgeboekt op de rekeningen van de gedupeerden, dat ING Nederland N.V. geen wettelijke schadevergoedingsplicht heeft ten opzichte van haar rekeninghouders en dat ING Nederland N.V. haar klanten vrijwillig schadeloos heeft gesteld. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van deze terechtzitting dat de raadsman aldaar heeft aangevoerd dat de ING Bank de betalingen aan de benadeelden heeft gedaan en niet ING Nederland N.V. en dat de ING Bank dus schade lijdt. Blijkens de pleitnotities heeft de raadsman van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 24 juli 2012 aangevoerd dat ING Nederland N.V. niet als benadeelde partij kan worden aangemerkt.

Conclusie AG

Anders dan in het middel wordt aangevoerd, is ter terechtzitting in hoger beroep niet bepleit dat de door de verdachte medegepleegde oplichtingen niet hebben geleid tot rechtstreekse schade. Ter terechtzitting is aangevoerd dat ING Nederland N.V. geen rechtstreekse schade heeft geleden en dat zij derhalve niet kan worden aangemerkt als benadeelde partij. Het Hof heeft de benadeelde partij ING Nederland N.V. niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Het Hof is dan ook niet afgeweken van het door de verdediging ingenomen standpunt dat ING Nederland N.V. niet als benadeelde partij kan worden aangemerkt. De klacht faalt dan ook bij gebrek aan feitelijke grondslag.

Ook de klacht dat uit de stukken niet blijkt dat ING Bank N.V. rechtstreeks schade heeft geleden, faalt. Daarbij verdient opmerking dat de raadsman van verdachte zelf ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd dat de ING Bank N.V. en niet ING Nederland N.V. rechtstreeks schade heeft geleden. De tot het bewijs gebezigde aanvullende aangifte houdt in dat ING haar klanten schadeloos heeft gesteld (bewijsmiddel 9, zie tevens bewijsmiddel 3: de verklaring van betrokkene 3 die inhoudt dat ING het bedrag vergoedt). Op grond daarvan heeft het Hof kunnen oordelen dat de ING Bank N.V. rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de door verdachte en zijn medeverdachte gepleegde oplichting. Daaraan doet niet af dat de ING geen bewijzen heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij de gedupeerde klanten schadeloos heeft gesteld, nu het Hof, mede gelet op het feit dat de klanten zelf zich niet als benadeelde partij hebben gesteld, het volstrekt onaannemelijk heeft kunnen achten dat de ING haar bereidverklaring om de schade te vergoeden niet heeft nagekomen of niet zal nakomen. Dat de bedoelde bereidverklaring wellicht juridisch gezien onverplicht is gedaan, maakt dit evenmin anders, nu ook dan geldt dat die bereidverklaring als een rechtstreeks gevolg van de oplichtingspraktijken van de verdachte en de zijnen kan worden aangemerkt.
 

Klachtonderdeel III: Wie heeft rechtstreekse schade geleden?

Het middel behelst voorts de klacht dat uit bewijsmiddel 9 blijkt dat ING Nederland N.V. de benadeelde klanten schadeloos heeft gesteld, daaruit blijkt dat zo ING Bank N.V. al degene zou zijn geweest die rechtstreeks schade heeft geleden, die schade door een ander, namelijk ING Nederland N.V. is vergoed.
 

Conclusie AG

De als bewijsmiddel 9 opgenomen aanvullende aangifte houdt in dat de benadeelde klanten door ING schadeloos zijn gesteld. Uit de aangifte blijkt dus niet dat ING Nederland N.V. de klanten schadeloos heeft gesteld, zodat het middel feitelijke grondslag mist.
 

Klachtonderdeel IV: Welke kosten onder schadevergoedingsmaatregel opgenomen?

Het middel behelst ten slotte de klacht dat uit de overwegingen van het Hof niet blijkt welke kosten onder de schadevergoedingsmaatregel zijn opgenomen.
 

Conclusie AG

Het Hof heeft aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor een bedrag van €86.154,13, zijnde €89.874,28 minus het onder verdachte inbeslaggenomen en aan de ING Bank N.V. teruggegeven geldbedrag van €3.720,15. Het Hof heeft de hoogte van de schadevergoedingsmaatregel gelijkgesteld aan de hoogte van de vordering van de benadeelde partij. Dit bedrag is in het voegingsformulier benadeelde partij – dat zich bij de stukken bevindt – nader gespecificeerd. Deze specificatie houdt het volgende in: (i) benadeelde betrokkene 1 €1.356,84, (ii) benadeelde A €12.445,88, (iii) benadeelde betrokkene 2 €32.568,39, (iv) benadeelde betrokkene 3 €10.594,28, (v) benadeelde betrokkene 4 €23.308,89, (vi) onderzoekskosten €9.600,00. Bij elkaar opgeteld leidt dit tot een totaalbedrag van €89.874,28. Nu het Hof uitdrukkelijk heeft verwezen naar de vordering van de benadeelde partij en de kosten in desbetreffende voegingsformulier nader zijn gespecificeerd, faalt de klacht dat niet duidelijk is op welke kosten de maatregel betrekking heeft.

Het middel faalt.
 

Vierde middel: Teruggave inbeslaggenomen geld aan ING

Het middel klaagt dat het Hof de teruggave aan ING Bank N.V. heeft gelast van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van €3.720,15.
 

Conclusie AG

Uit een tot het bewijs gebezigd proces-verbaal van politie blijkt dat bij de aanhouding en fouillering van verdachte op 21 januari 2011 een bedrag van €3.720,15 in beslag is genomen (bewijsmiddel 16). In aanmerking genomen dat verdachte ING klanten voor tienduizenden euro’s heeft opgelicht en dat de ING Bank N.V. haar klanten schadeloos heeft gesteld, is het geenszins onbegrijpelijk dat het Hof de teruggave heeft gelast aan de ING Bank N.V. De opvatting dat uit de bewijsmiddelen zou moeten blijken dat het inbeslaggenomen geld daadwerkelijk de ING Bank N.V. toebehoort, vindt geen steun in het recht.

Het middel faalt.

Lees hier de volledige uitspraak.
 

Print Friendly and PDF ^