Overtreding Geneesmiddelenwet door handel in opiaten en benzodiazepines zonder vergunning. Rb sluit aan bij oriëntatiepunten voor dealen in harddrugs.
/Rechtbank Den Haag 3 mei 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:5237
De verdachte heeft een aanzienlijke hoeveelheid geneesmiddelen in bezit gehad en gedurende een periode van zeven maanden verhandeld zonder daartoe bevoegd te zijn. Het ging om geneesmiddelen die alleen op doktersrecept verkrijgbaar zijn, waaronder opiaten en benzodiazepines. Daarmee heeft zij de volksgezondheid ernstig in gevaar gebracht. De verdachte kon de kwaliteit van de geneesmiddelen die zij verhandelde niet beoordelen. Ook kon zij niet nagaan of haar afnemers de geneesmiddelen op de juiste manier zouden gebruiken en was zij niet op de hoogte van de bijwerkingen die deze geneesmiddelen zouden kunnen hebben. Daarbij komt dat zij actief heeft bijgedragen aan de instandhouding van een illegaal circuit voor geneesmiddelen.
Dat de verdachte heeft gehandeld in een roes of waas, zoals zij ter terechtzitting heeft verklaard, vindt de rechtbank niet aannemelijk. Uit het dossier rijst juist het beeld dat de verdachte heel weloverwogen te werk ging. Zij adviseerde haar afnemers over welk middel geschikt was voor welke situatie en presenteerde zich op dat punt als deskundige. Zij had het volledige vertrouwen van haar klanten. De verdachte heeft bovendien zelf verklaard dat zij een administratie bijhield van haar leveringen, dat het haar te doen was om het bereiken en in stand houden van een zekere status en dat zij graag veel geld wilde verdienen. Als zij al uit naïviteit is begonnen met het handelen in geneesmiddelen, dan is zij in elk geval gaandeweg meer berekenend geworden.
Gelet op de ernst van de feiten – met name het handelen in geneesmiddelen – komt in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beeld. Bij de straftoemeting heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting met betrekking tot het dealen in harddrugs. Het gaat in dit geval weliswaar hoofdzakelijk om een economisch delict, maar tegelijkertijd gaat het om handel in verdovende middelen die op lijst I (harddrugs) en lijst II (softdrugs) bij de Opiumwet voorkomen. Het oriëntatiepunt voor dealen van harddrugs gedurende 6 tot 12 maanden is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden. Dit oriëntatiepunt kan naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte geen strafblad heeft. In het voordeel van de verdachte laat de rechtbank meewegen dat zij zich heeft teruggetrokken uit het milieu waarin zij verkeerde toen zij handelde in geneesmiddelen. Zij heeft bovendien hulp gezocht bij een instelling voor verslavingszorg. Hoewel dit ambulante traject in mei 2018 voortijdig is beëindigd, is de verdachte inmiddels al geruime tijd verslavingsvrij. Ook weegt de rechtbank bij de strafoplegging mee dat de verdachte als gevolg van haar handelen is ontslagen door haar toenmalige werkgever. Zij ontvangt sindsdien een uitkering, maar heeft pogingen ondernomen weer aan het werk te gaan. Inmiddels is zij, met instemming van de sociale dienst, bezig een onderneming te starten.
Alles overziend komt de rechtbank tot de volgende strafoplegging. Hoewel de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, zal de rechtbank gelet op haar persoonlijke omstandigheden aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden opleggen, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank wil de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte niet doorkruisen met een detentieperiode. Tegelijk vormt de voorwaardelijke straf een stok achter de deur om eventuele herhaling in de toekomst te voorkomen. De verdachte is op dit moment namelijk financieel kwetsbaar en zij heeft nog geen perspectief op concrete inkomsten uit de onderneming die zij aan het starten is. Om de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte te ondersteunen, zal de rechtbank aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde verbinden dat zij meewerkt aan toezicht door de reclassering. Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten kan daarmee echter niet worden volstaan. Daarom zal de rechtbank tevens een werkstraf van 200 uur aan de verdachte opleggen. De rechtbank komt daarmee dus tot de strafoplegging die door de officier van justitie is gevorderd.
Bewezenverklaring
Feit 1: opzettelijk begaan van de overtreding van artikel 18, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet, meermalen gepleegd
Feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Strafoplegging
gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden
Lees hier de volledige uitspraak.