Procedure ex artt. 98 en 552a Sv: In casu sprake van redelijk vermoeden van schuld & zeer uitzonderlijke omstandigheden waardoor verschoningsrecht dient te wijken voor waarheidsvinding

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 8 juni 2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:4987

Bij klager hebben in zijn woning aan de straatnaam 1 in Den Haag, zijn kantoorpand aan de straatnaam 2 in Amsterdam en in zijn auto doorzoekingen ter inbeslagneming plaatsgevonden. Tevens is door de politie bij de aanhouding van klager een gsm Iphone 7 aangetroffen en in beslag genomen.

Klager klaagt over de ‘beschikking inzake de onder verdachte Klager in beslag genomen goederen’ van de rechter-commissaris van 13 september 2017, inhoudende dat van het beslag de volledige inhoud van de Iphone 7, een A4 en een handgeschreven briefje ter beschikking van het onderzoek aan de officieren van justitie ter hand zullen worden gesteld.

Onder punt A in het klaagschrift is door klager gesteld dat de doorzoeking en inbeslagneming onrechtmatig zijn geweest. In raadkamer van 8 juni 2018 heeft de raadsman aangegeven deze grond in het klaagschrift te laten vervallen en daar bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak nader op in te willen gaan.

Onder punt B in het klaagschrift is gesteld dat voorafgaand en tijdens de bijeenkomst van maandag 8 mei 2017 door klager aan de rechter-commissaris verzoeken zijn gedaan om nader onderzoek en/of het horen van getuigen, welke onderzoeken niet hebben plaatsgevonden dan wel op welke onderzoekswensen niet is beslist. Verzocht werd om nog getuigen in raadkamer te horen. In raadkamer van 8 juni 2018 heeft de raadsman aangegeven deze grond in het klaagschrift te laten vervallen.

Onder punt C in het klaagschrift is betoogd dat er - anders dan de rechter-commissaris heeft geoordeeld - geen sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden zoals bedoeld in de jurisprudentie van de Hoge Raad. De rechter-commissaris heeft ten onrechte geen inzicht gegeven in de feiten en omstandigheden die ten tijde van het geven van de beschikking tot zijn oordeel hebben geleid dat toen nog sprake was van de uitzonderlijke omstandigheden. Tevens is aangevoerd dat er ook ontlastend bewijs is voor verdachte. De rechter-commissaris heeft voorts ten onrechte nagelaten de inhoud van de zogenoemde “drie brieven” bij zijn beoordeling te betrekken.

Onder punt D in het klaagschrift is betoogd dat verdachte zich niet heeft kunnen uitlaten over het beslag, omdat er ten tijde van de bijeenkomst bij de rechter-commissaris geen inventarislijst beschikbaar was en er geen foto’s gemaakt mochten worden van hetgeen in beslag is genomen.

Onder punt E in het klaagschrift is betoogd dat het proces-verbaal van de bijeenkomst bij de rechter-commissaris ten onrechte niet aan klager en zijn raadsman is verstrekt. In raadkamer van 8 juni 2018 heeft de raadsman aangegeven deze grond in het klaagschrift te laten vervallen nu klager en zijn raadsman inmiddels het proces-verbaal van 8 mei 2017 hebben kunnen bekijken.

In aanvulling op dit klaagschrift is door de verdediging in raadkamer van 8 juni 2018 het navolgende aangevoerd.

De verdediging verzet zich niet langer tegen het ter beschikking stellen van het A4’tje en het handgeschreven briefje aan het Openbaar Ministerie (hierna: OM).

Wel wordt geklaagd over de beslissing dat de inhoud van de image van de Iphone 7 aan het OM ter beschikking zal worden gesteld. Met name het ter beschikking stellen van de inhoud van het call log, de e-mails en chats wordt bestreden. De verdediging voert aan dat de rechter-commissaris slechts heeft overwogen dat de aangetroffen nummers vergeleken dienen te worden met nummers die relevant kunnen zijn voor het onderzoek. Daaruit volgt niet dat elk nummer relevant is of kan zijn voor het onderzoek. Het oordeel van de rechter-commissaris is op dit punt daarom te algemeen gemotiveerd en daarmee onvoldoende feitelijk onderbouwd.

Ten aanzien van de chats heeft de rechter-commissaris ook onvoldoende gemotiveerd waarom de belangen van derden-cliënten niet beschermingswaardig zijn.

Ten aanzien van de e-mails heeft de rechter-commissaris vermeld dat de inhoud soms mogelijk en soms waarschijnlijk relevant is voor het onderzoek. Dit oordeel is onvoldoende specifiek en mist feitelijke onderbouwing.

De verdediging heeft aangegeven zich niet te kunnen vinden in de overweging van de rechter-commissaris, neergelegd in de derde zinssnede ten aanzien van e-mails, te weten: “daarbij komt dat inhoudelijke informatie van bona fide derden-cliënten van verdachte niet voor het onderzoek relevant is en om die reden niet gerelateerd zal worden in processen-verbaal die de politie naar aanleiding van een nadere analyse van de op de telefoon aangetroffen data zal opmaken.” Immers, het is nu juist de crux van de regelgeving dat geheimhouderstukken niet bij de politie en justitie terecht mogen komen; reeds daarmee worden de belangen die het verschoningsrecht beoogt te beschermen, geschonden.

Tot slot heeft de verdediging betoogd dat zij er ten aanzien van twee Nokia telefoons vanuit gaat dat de rechter-commissaris heeft besloten tot teruggave aan klager. De verdediging is van mening dat de rechtbank thans derhalve geen oordeel kan geven over de Nokia’s.
 

Het standpunt van de officier van justitie

De officieren van justitie hebben zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat het klaagschrift op alle aangevoerde punten ongegrond dient te worden verklaard.

Ten aanzien van de twee Nokia telefoons zijn de officieren van justitie van mening dat de rechter-commissaris in zijn beschikking van 13 september 2017 heeft bedoeld dat de inhoud van de beide Nokia’s relevant kan zijn voor het onderzoek en daarom aan het opsporingsteam dient te worden verstrekt, zoals zou blijken uit de aan de beschikking gehechte lijst.

Ten aanzien van de zeer uitzonderlijke omstandigheden heeft de rechter-commissaris ruimschoots gemotiveerd waarom de uitzonderlijke omstandigheden er zijn, te weten - in het bijzonder - dat een advocaat ervan wordt verdacht getuigen in een strafzaak te hebben beïnvloed.

Ten aanzien van de Iphone 7 heeft de rechter-commissaris op pagina 3 van de beschikking goed gemotiveerd aangegeven voor welke problemen hij zich gesteld zag. Hij heeft rekening gehouden met het feit dat hij geen informatie prijs mag geven. Hij heeft nadrukkelijk zijn best gedaan om in verschillende gedachtestreepjes uiteen te zetten waarom de betreffende gegevens aan de politie en het OM kunnen worden verstrekt. Het oordeel van de rechter-commissaris is duidelijk en overzichtelijk in zijn beschikking weergegeven. De raadkamer kan zich op basis hiervan een zelfstandig oordeel vormen.
 

Beoordeling rechtbank

De rechtbank stelt allereerst vast dat de geschilpunten zich volgens het klaagschrift en het verhandelde in raadkamer thans nog beperken tot het beslag op de twee Nokia’s, het onder C in het klaagschrift aangevoerde ten aanzien van de zeer bijzondere omstandigheden, het onder D in het klaagschrift aangevoerde ten aanzien van het ontbreken van een mogelijkheid voor de verdediging om zich gedegen over het beslag uit te kunnen laten en het in raadkamer door de verdediging aangevoerde standpunt ten aanzien van het beslag op de image van de Iphone 7.

Ten aanzien van de twee Nokia’s:

De rechtbank ziet zich, gezien het standpunt van klager enerzijds en het openbaar ministerie anderzijds en hetgeen hierover tijdens de behandeling in raadkamer op 8 juni 2018 is besproken, gesteld voor de vraag op welke wijze de beslissing van de rechter-commissaris van 13 september 2017 op het punt van de twee Nokia’s dient te worden begrepen. Zij neemt daarbij het volgende in overweging.

Al het beslagene, inclusief de twee Nokia’s, is tijdens de bijeenkomst bij de rechter-commissaris op 8 mei 2017 blijkens het proces-verbaal op tafel gekomen en besproken. Vervolgens heeft de rechter-commissaris zijn oordeel ten aanzien van het beslag vastgelegd in de beschikking van 13 september 2017. In het lichaam van de beschikking wordt inhoudelijk en expliciet datgene besproken wat ter beschikking van het onderzoek aan het OM ter hand zal worden gesteld. Ten aanzien van de inhoud van de Iphone, welke aan het OM ter hand is gesteld door de rechter-commissaris, is een motivering gegeven van anderhalve pagina. Al het beslag waarvan de teruggave is gelast, is in het lichaam van de beschikking geheel onbesproken gebleven.

Onder het kopje ‘beslissing’, op pagina 7 van de beschikking, is voorts opgesomd welke goederen (te weten: de image van de volledige inhoud van de Iphone 7, het A4’tje en het handgeschreven briefje) aan het OM ter hand zullen worden gesteld, waarna de teruggave wordt gelast van hetgeen overigens staat vermeld op de aan de beslissing gehechte lijst.

Op de aangehechte lijst zijn vervolgens alle in beslag genomen goederen opgenomen, met daarna de vermelding dat het betreffende goed ofwel ‘retour verdachte’ gaat, ofwel voorzien van de opmerking ‘gaat naar OvJ’. Bij de twee Nokia’s staat ‘gegevens mogelijk relevant voor het onderzoek, gaat naar OvJ’.

Gelet op het feit dat al het overige op de beslaglijst - inclusief de twee Nokia’s - onbesproken is gebleven, begrijpt de rechtbank de beschikking van de de rechter-commissaris aldus, zoals hij zowel in zijn overwegingen als in zijn beslissing heeft verwoord, dat bedoeld is dat, in afwijking van de opmerking zoals deze op de aangehechte lijst achter Nokia’s is geplaatst, ook de Nokia’s terug konden naar verdachte.

De rechtbank legt de beschikking van de rechter-commissaris dan ook op die wijze uit.

Ten aanzien van de zeer uitzonderlijke omstandigheden

Onder grond C in het klaagschrift wordt betwist dat er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van het navolgende.

Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden.

Ingevolge artikel 98, eerste lid, Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 Sv - onder wie klager - zonder hun toestemming brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen.

Wel mogen, ook zonder hun toestemming, in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan evenbedoelde personen toekomende bevoegdheid tot verschoning. De aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken, in beginsel toekomt aan de tot verschoning bevoegde persoon (vgl. HR 29 maart 1994, NJ 1994, 537). Wanneer deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven of geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.

Het verschoningsrecht van een advocaat is echter in zoverre niet absoluut dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Het belang van waarheidsvinding brengt dan mee dat het in artikel 98 lid 5 Sv genoemde verbod wordt geschonden (NJ 2003, 621). Deze uitzondering geldt op basis van de jurisprudentie van de Hoge Raad ook voor het bepaalde in artikel 98 lid 1 Sv.

In een dergelijk uitzonderlijk geval dient de doorzoeking door de rechter-commissaris te geschieden en is het niet aan de verschoningsgerechtigde advocaat om te bepalen of, en zo ja welke stukken onder zijn verschoningsrecht vallen. De verschoningsgerechtigde verliest als het ware de regie over de gang van zaken.

Het oordeel of in een zodanig geval bepaalde brieven of geschriften redelijkerwijs in een zodanig direct verband staan met de desbetreffende feiten dat zij kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen, komt dan in eerste instantie toe aan de rechter-commissaris, bij voorkeur in gezamenlijk overleg met de deken van de Orde van Advocaten in het desbetreffende arrondissement of diens vervanger.

De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt laat zich niet in een algemene regel samenvatten. De enkele omstandigheid dat een advocaat als verdachte wordt aangemerkt, is in ieder geval niet toereikend om zijn verschoningsrecht te doorbreken (vgl. HR 10 oktober 1950, NJ 1951, 356). 
Dat kan anders zijn bij verdenking bij een ernstig strafbaar feit, zoals het vormen van een crimineel samenwerkingsverband van een advocaat met bepaalde cliënten. Dan zal het belang van die cliënten dat zij ervan moeten uit kunnen gaan dat de advocaat geheim houdt hetgeen zij hem in de criminele aangelegenheid hebben toevertrouwd moeten wijken voor het belang dat de waarheid aan het licht komt. In een dergelijk geval dienen het verschoningsrecht en de daarmee samenhangende beperkingen van de uitoefening van de beslag- en doorzoekingsbevoegdheden te wijken voor het belang van de strafvordering, zij het dat ook dan de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit, waarbij zorg moet worden betracht om te voorkomen dat de belangen van andere cliënten van de advocaat dan de cliënten die betrokken zijn bij de strafbare feiten waarvan de advocaat wordt verdacht, onevenredig zouden worden getroffen (vgl. ECLI:NL:HR:2002:AD5297).

Ter beantwoording van de vraag of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden dient allereerst te worden vastgesteld of er een redelijk vermoeden van schuld is aan een ernstig strafbaar feit. Vervolgens staat de rechtbank voor de vraag of deze verdenking van dien aard is dat er kan worden gesproken van zeer uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan het verschoningsrecht dient te wijken voor het belang van waarheidsvinding.

Beide vragen beantwoordt de rechtbank bevestigend en zij overweegt daartoe als volgt.

Blijkens het proces-verbaal bevindingen begint het onderzoek naar klager met een TCI-melding op 23 november 2016 (pagina 2 van het proces-verbaal van verdenking met proces-verbaal nummer 58) door meerdere informanten met als inhoud: “ naam 1 stuurt vanuit zijn detentie mensen aan om contact te leggen met zijn afpersingsslachtoffers met de bedoeling om die slachtoffers te bewegen een ontlastende verklaring over naam 1 af te leggen. Naam 1 is bereid daarvoor forse geldbedragen te betalen.”

Op 16 februari 2017 deed naam 2 aangifte van (poging tot) afpersing, gepleegd door naam 1. Hij verklaarde dat hij wist dat naam 1 in de periode dat hij gedetineerd zat in de gevangenis (PI te Middelburg) brieven schreef met daarin opdrachten wat er volgens hem (naam 1) moest gebeuren. In de brieven stond vermeld welke getuigen er beïnvloed moesten worden. Deze brieven kwamen in het bezit van naam 3, de partner van naam 1. Aangever kreeg de opdracht van naam 3 om bij haar thuis op bezoek te komen. In deze brieven stond dan voor aangever een opdracht die hij moest uitvoeren. Voorafgaand aan zijn aangifte had naam 2 een getuigenverklaring afgelegd, waarin hij verklaarde dat deze brieven onder andere door de advocaat naam 4, zijnde klager, naar buiten werden gebracht en afgegeven aan naam 3. Het doorlezen van de brieven bij naam 3 thuis gebeurde in het bijzijn van de advocaat naam 4.

De rechtbank is van oordeel dat hiermee een redelijk vermoeden van schuld bestaat aan een ernstig strafbaar feit.

De omstandigheid dat tegen klager, als advocaat, de verdenking is gerezen dat hij in bewuste samenwerking met zijn cliënt in diens strafzaak - kort gezegd - getuigen heeft beïnvloed en/of heeft getracht te beïnvloeden en dat daardoor artikel 285a is overtreden, mede gelet op het verhandelde in het proces-verbaal van verdenking, maken dat de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, die het rechtvaardigen dat het verschoningsrecht wordt doorbroken. De situatie is, zoals de rechter-commissaris ook al heeft overwogen, identiek aan de casus in HR 18 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5297.

De rechtbank tekent daarbij aan dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is, ook als het gaat om de beoordeling van de verdenking jegens klager, nu het dossier nog niet compleet is, en dat hoewel er volgens de verdediging ontlastend bewijs voorhanden is, dit niet maakt dat de verdenking thans onvoldoende is.

Voor zover de verdediging heeft betoogd dat de inhoud van “de drie brieven” ten onrechte niet bij de beoordeling is betrokken of er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, overweegt de rechtbank dat de inhoud van de drie brieven niet raakt aan (de ernst van) het feit waarvan klager verdacht wordt. Voor zover klager meent dat dit wel het geval is, heeft hij nagelaten dat standpunt nader toe te lichten.

Ten aanzien van de mogelijkheid voor klager zich over het beslag uit te laten; de Iphone 7

Onder D wordt in het klaagschrift - kortgezegd - betwist dat klager en zijn raadsman niet (op goede wijze) in de gelegenheid zijn gesteld zich uit te laten over al hetgeen in beslag is genomen. Dit onderdeel van het klaagschrift spitst zich thans toe op de inhoud van de image van de Iphone 7.

Zoals reeds in het voorgaande uiteen is gezet, komt in het geval van zeer uitzonderlijke omstandigheden het oordeel of bepaalde brieven of geschriften redelijkerwijs in een zodanig direct verband staan met de desbetreffende feiten dat zij kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen, in eerste instantie toe aan de rechter-commissaris, bij voorkeur in gezamenlijk overleg met de deken van de Orde van Advocaten in het desbetreffende arrondissement of diens vervanger. In die zin is de procedure ex artikel 98 Sv bij de rechter-commissaris naar het oordeel van de rechtbank op een juiste manier gevolgd.

Echter, zoals ook hiervoor overwogen, dient de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder te gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit, waarbij zorg moet worden betracht om te voorkomen dat de belangen van andere cliënten van de advocaat dan de cliënten die betrokken zijn bij de strafbare feiten waarvan de advocaat wordt verdacht, onevenredig zouden worden getroffen. Op dit punt constateert de raadkamer het volgende ten aanzien van de procedure bij de rechter- commissaris.

Klager is op de bijeenkomst van 8 mei 2017 door de rechter-commissaris formeel in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het beslag, maar vastgesteld kan worden dat (destijds) het beslag zeer omvangrijk was en het voor klager lastig lijkt te zijn geweest zich over elk onderdeel ter plekke uit te laten. Klager heeft - op advies van zijn toenmalige advocaat - bij deze bijeenkomst aangegeven zich te beroepen op zijn zwijgrecht en heeft geen gebruik gemaakt van de hem - formeel - geboden gelegenheid. Ook nadien heeft hij niet – bij de rechter-commissaris - aangegeven dat hij zich alsnog uit wilde laten over (onderdelen van) het beslag en de in het geding zijnde belangen,

Zelfs in het klaagschrift heeft hij niet specifiek benoemd ten aanzien van welk(e) (onderdelen van het) beslag andere belangen onevenredig worden getroffen door een doorbreking van het verschoningsrecht.

Dit kan hem verweten worden.

Het verwijt dat aan Klager gemaakt kan worden, moet echter ook gerelativeerd worden, nu in een 98 Sv-procedure, met name als het gaat om (zeer) omvangrijke geautomatiseerde bestanden, niet is uitgekristalliseerd wat in praktische zin van partijen verwacht mag worden om de procedure efficiënt doch zorgvuldig te laten verlopen.

Hoewel klager zijn klacht op dit punt aldus niet heeft geconcretiseerd, is het in de onderhavige procedure duidelijk geworden dat in algemene zin klager zich wel degelijk op het standpunt stelt hetzij dat belangen van derden-cliënten onevenredig zouden kunnen worden getroffen, hetzij dat onderdelen van het beslag ‘brandbaar materiaal’ bevatten.

Tijdens de behandeling in raadkamer heeft klager verder desgevraagd aangegeven dat hij alsnog vrij eenvoudig, zij het niet tijdens bedoelde raadkamerzitting, in staat is concreet en specifiek aan te geven welke stukken/bestanden in zijn Iphone 7 onder zijn geheimhoudingsplicht ten aanzien van derden-cliënten vallen (en ten aanzien waarvan bij ter beschikking stelling aan het OM andere belangen onevenredig zouden worden getroffen) en welke stukken ‘brandbare informatie’ in relatie tot ‘de drie brieven’ bevatten.

In theorie zou de rechtbank - ter beantwoording van de vraag die bij haar voorligt, te weten of het verschoningsrecht waarop klager zich beroept zich er inderdaad tegen verzet dat (onderdelen van) het beslag ter beschikking worden gesteld aan het OM in verband met het lopende onderzoek, waarbij restricties om te zorgen dat de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder gaat dan nodig in acht worden genomen - een eigen beoordeling kunnen maken.

In praktische zin is dit echter welhaast onmogelijk, nu de aard en de omvang van de in beslag genomen stukken/gegevens zodanig is dat het, zonder concreet standpunt van klager ten aanzien van specifieke onderdelen, ondoenlijk is vele duizenden berichten te bekijken en te beoordelen of andere belangen onevenredig worden geschaad bij een ter hand stelling aan het OM. Van een zorgvuldige, eigen beoordeling door de rechtbank kan bij deze stand van zaken geen sprake zijn.

Dit zal in vergelijkbare andere zaken ook aan de orde zijn, wat de noodzaak van een duidelijke, landelijke werkwijze in 98 Sv-procedures, bij de rechter-commissaris, onderstreept.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat de doorlopen procedure bij de rechter-commissaris, wegens de omvang van het beslag, onvoldoende zorgvuldig en specifiek is geweest, daar waar het gaat om de inhoud van de Iphone 7. De rechtbank kan zich voorstellen dat hierna de te nemen stappen in grote lijnen als volgt zijn:

  • Klager dient alsnog in de gelegenheid te worden gesteld om bij de rechter-commissaris schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd aan te geven ten aanzien van welke inbeslaggenomen data sprake is van verschoningsgerechtigde informatie die – na een belangenafweging - niet vrijgegeven zou moeten worden. De rechter-commissaris zou hieraan een termijn kunnen verbinden en ervoor zorg kunnen dragen dat klager inzage krijgt in het beslag, voor zover dat ziet de image van de Iphone 7.
  • Het door de verschoningsgerechtigde overzicht van geheimhoudersinformatie zal alleen ter beschikking worden gesteld aan de rechter-commissaris en maakt geen deel uit van het strafdossier.
  • De rechter-commissaris belegt vervolgens een bijeenkomst, bij voorkeur in aanwezigheid van de deken, ter beoordeling van de vraag ten aanzien van welke gegevens afgeweken zal worden van het standpunt van klager.
  • Deze rechter-commissaris kan zich voorts een hernieuwd oordeel vormen over de vraag of de gegevens van de image van de Iphone 7 - onder het verschoningsrecht van klagers vallen (waarbij acht wordt geslagen op de eerder genoemde restricties), welk oordeel hij vastlegt in een hernieuwde, gemotiveerde, beschikking.
  • Het indienen van een klaagschrift hiertegen bij de rechtbank behoort hierna tot de mogelijkheden.

Nu de rechter-commissaris reeds een inhoudelijk oordeel heeft gegeven over de thans nader te beoordelen bestanden, acht de bijzondere raadkamer het aangewezen dat een andere rechter-commissaris deze nadere beoordeling op zich neemt. De rechtbank zal daartoe dan ook beslissen.

De rechtbank zal dan ook de stukken in handen van een andere rechter-commissaris stellen, opdat deze een aanvullende beschikking ex artikel 98 Sv kan geven.

Nu de rechtbank het onderzoek in raadkamer op 8 juni 2018 heeft gesloten, zal zij het onderzoek in raadkamer heropenen.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^