Procesafspraken: afspraak dat verdachte niet zal verzoeken om vergoeding van de gemaakte advocaatkosten (ex art. 530 Sv) niet in strijd met het recht?
/Rechtbank Zeeland-West-Brabant 24 januari 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:501
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feitelijk leiding heeft gegeven aan het) samen met anderen wegnemen van een grote hoeveelheid plantaardige olie, dan wel dit (in dienstbetrekking) heeft verduisterd, dan wel er een gewoonte van heeft gemaakt dit te helen;
(feitelijk leiding heeft gegeven aan het) samen met anderen als echt en onvervalst gebruiken of doen gebruiken van geschriften;
(feitelijk leiding heeft gegeven aan het) samen met anderen opzettelijk valse of vervalste bedrijfsadministratie bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen voorhanden heeft gehad;
heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat zij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging, gelet op de gemaakte procesafspraken.
De verdediging heeft, gelet op die gemaakte procesafspraken eveneens verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren.
Het oordeel van de rechtbank
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat tussen de verdediging en het Openbaar Ministerie en met instemming van verdachte, overeenstemming is bereikt over de afdoening van de zaak door middel van een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie.
Deze procesafspraken houden het volgende in:
“In de zaken tegen [verdachte] en (..) zal ik requireren tot niet-ontvankelijkheid van het OM. Indien uw rechtbank dit volgt zal dit voor de heer [verdachte] de einduitspraak zijn overeenkomstig zijn broer [naam] (..)
Zowel verdachten als OM zien af van hoger beroep.
Verdachten doen voorts afstand van hun recht om na de vonnissen waarin de niet-ontvankelijkheid is uitgesproken een verzoek ex. artikel 530 Sv in te dienen tot vergoeding van de advocaatkosten en/of eerder ondergane hechtenis.
Eventueel nog resterend beslag op geld of goederen of anderszins zal opgeheven. (..) Officier van Justitie”
Verdachte heeft ter zitting verklaard te begrijpen wat de afspraken inhouden en dat hij bewust is van de rechtsgevolgen daarvan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel.
De rechtbank overweegt voorts dat in het stelsel van strafvordering het Openbaar Ministerie een grote mate van beleidsvrijheid heeft verdachten al dan niet (verder) te vervolgen. Die vrijheid vervalt indien de behandeling ter zitting is aangevangen. Dat neemt niet weg dat door de rechtbank gewicht kan worden toegekend aan het standpunt van het Openbaar Ministerie dat zij in haar vervolging niet ontvankelijk verklaard dient te worden, zeker als dat het gevolg is van nadien opgetreden omstandigheden of voortschrijdend inzicht dat vervolging niet (meer) opportuun is. Tot die omstandigheden behoren in dit geval het tijdsverloop van negen tot elf jaar nadat de vervolging is aangevangen en een tijdsverloop van ruim drie jaar nadat de zaak voor het eerst op zitting is aangebracht. Voorts neemt de rechtbank in overweging dat het Openbaar Ministerie en verdachte procesafspraken hebben gemaakt waarvan de inhoud niet in strijd is met het recht.
Ook heeft de rechtbank geconstateerd dat nadat de vervolging is aangevangen geen veroordelingen of verdenkingen op de justitiële documentatie van verdachte voorkomen. In dat verband merkt de rechtbank op dat het heel goed kan dat het strafrecht in deze zaak door haar jarenlange dreiging al het nodige preventieve effect heeft gehad. Verdere vervolging heeft daarom nog maar een beperkt strafvorderlijk belang gelet ook op de aard van de verdenking en bij bewezenverklaring nog mogelijk zinvol op te leggen sanctie.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat sinds enkele jaren het Openbaar Ministerie in vele (reeds aanhangige) zaken haar niet-ontvankelijkheid vordert in verband met overschrijding van de redelijk termijn die in veel gevallen wordt toegewezen. Algemeen bekend is dat capaciteitsgebrek bij zowel het Openbaar Ministerie als de rechtbank daarvan de oorzaak zijn. Berechting van een omvangrijke zaak als deze (ongeveer dertienduizend pagina’s) gaat daarom mogelijk ten koste van heel veel andere zaken waarbij anders dan bij een zaak als deze nog wel veel potentieel strafvorderlijk belang aanwezig is.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt het voorgaande in deze zaak mee dat enig te respecteren strafvorderlijk belang bij voortzetting van de vervolging is komen te ontvallen en wel zodanig dat zij, zoals ook door de officier van justitie en de verdediging is betoogd, de officier van justitie in de vervolging van verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren.
De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Lees hier de volledige uitspraak.