Profijtontneming: De HR ziet in het feit dat uit de jurisprudentie wel wordt afgeleid dat de uitspraak een (volledige) weergave dient te bevatten van de f&o waarop de in dat rapport gemaakte gevolgtrekkingen steunen, aanleiding de aan de motivering te stellen eisen te verduidelijken
/Hoge Raad 26 maart 2013, LJN BV9087
Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij arrest van 7 juli 2010 het door de betrokkene, ter zake van het medeplegen van een reisdocument vervalsen, meermalen gepleegd en opzetheling, meermalen gepleegd, wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 163.507,78 en aan de betrokkene ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 138.981,61.
Middel IV
Het vijfde middel valt uiteen in twee klachten. De eerste klacht keert zich tegen de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, nu deze slechts conclusies van de verbalisanten behelzen en niet of in onvoldoende mate met dragende feiten en omstandigheden zijn onderbouwd. De tweede klacht richt zich tegen 's Hofs motivering van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Volgens de steller van het middel heeft het Hof daarbij feiten en omstandigheden betrokken die niet op de gebezigde bewijsmiddelen zijn terug te voeren, terwijl het Hof niet heeft aangegeven aan welk wettig bewijsmiddel het die feiten en omstandigheden heeft ontleend.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad stelt allereerst het volgende voorop:
- Krachtens art. 511f Sv kan de schatting van het op geld waardeerbare wederrechtelijk verkregen voordeel slechts worden ontleend aan wettige bewijsmiddelen. Ingevolge art. 511e, eerste lid, Sv (in eerste aanleg) en art. 511g, tweede lid, Sv (in hoger beroep) is op de uitspraak op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel art. 359, derde lid, Sv van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat die uitspraak de bewijsmiddelen moet vermelden waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend met weergave van de inhoud daarvan, voor zover bevattende de voor die schatting redengevende feiten en omstandigheden.
- Als wettig bewijsmiddel zal veelal een (in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek opgesteld) financieel rapport in het geding zijn gebracht met een beredeneerde, al dan niet door de methode van vermogensvergelijking verkregen, begroting van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat. Een dergelijk rapport is doorgaans zo ingericht dat daarin onder verwijzing naar of samenvatting van aan de inhoud van andere wettige bewijsmiddelen ontleende gegevens gevolgtrekkingen worden gemaakt omtrent de verschillende posten die door de opsteller(s) van het rapport aan het totale wederrechtelijk verkregen voordeel ten grondslag worden gelegd.
- In beginsel staat geen rechtsregel eraan in de weg om de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitsluitend op de inhoud van een financieel rapport als zojuist bedoeld te doen berusten.
Verduidelijking van de aan de motivering te stellen eisen
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad wordt wel afgeleid dat de uitspraak een (volledige) weergave dient te bevatten van de feiten en omstandigheden waarop de in dat rapport gemaakte gevolgtrekkingen steunen. De Hoge Raad ziet aanleiding de in dit verband aan de motivering te stellen eisen te verduidelijken.
Indien en voor zover een in het financieel rapport gemaakte gevolgtrekking is ontleend aan de inhoud van een of meer wettige, voldoende nauwkeurig in dat rapport aangeduide bewijsmiddelen en die gevolgtrekking - blijkens vaststelling door de rechter - door of namens de betrokkene niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist, kan de rechter bij de opgave van de bewijsmiddelen waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend, volstaan met de vermelding van (het onderdeel van) het financieel rapport als bewijsmiddel waaraan de schatting (in zoverre) is ontleend en het weergeven van die gevolgtrekking uit het rapport.
Indien door of namens de betrokkene zo een gevolgtrekking wel voldoende gemotiveerd is betwist, dienen aan de motivering van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel nadere eisen te worden gesteld. In dat geval zal de rechter in zijn overwegingen met betrekking tot die schatting moeten motiveren op grond waarvan hij ondanks hetgeen door of namens de betrokkene tegen die gevolgtrekking en de onderliggende feiten en omstandigheden is aangevoerd, die gevolgtrekking aanvaardt. Indien de rechter de aan het financieel rapport of aan andere wettige bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden, die hij bij zijn oordeel daaromtrent betrekt en die redengevend zijn voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, in de overwegingen (samengevat) weergeeft onder nauwkeurige vermelding van de vindplaatsen daarvan, is aan de uit art. 359, derde lid, Sv voortvloeiende verplichting voldaan.
Onderhavige casus
Met zijn overweging, voor zover inhoudende dat naar aanleiding van de behandeling in eerste aanleg, de conclusiewisseling in hoger beroep en de terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat er "uiteindelijk twee discussiepunten zijn" heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat de bevindingen in het in deze overwegingen genoemde strafrechtelijk financieel rapport voor het overige niet gemotiveerd zijn bestreden.
In die overwegingen heeft het Hof uiteengezet waarom het, met verwerping van de door en namens de betrokkene ingenomen stellingen, aannemelijk acht dat een bankrekening bij de Banque Populaire in Marokko aan de betrokkene toebehoorde, verklaringen over stortingen op die rekening betrouwbaar zijn, en ook aannemelijk is dat het saldo op die rekening aan de betrokkene toekwam.
De bewijsmiddelen houden in als uitkomst van een vermogensvergelijking over de periode van 1 januari 2002 tot en met 22 oktober 2002 dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene wordt geschat op € 163.507,78, en houden voorts in dat er geldbedragen zijn gestort op een bankrekening bij de Banque Populaire te Marokko die op naam van de betrokkene stond.
De bewijsmiddelen kunnen, bezien in samenhang met de overwegingen van het Hof, het oordeel dragen dat het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden begroot op € 163.507,78 en dus is voldaan aan de uit art. 359, derde lid, Sv voortvloeiende verplichting als hiervoor bedoeld.
Het middel faalt.
Lees hier de volledige uitspraak.