Rb: rechtstreeks geleden materiële schade door benadeelde partij vanwege vergoeding aan klanten
/Rechtbank Amsterdam 7 maart 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:1914
Verdachte heeft zich ruim zeven jaar schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking door het vervalsen van facturen om zo geld (in totaal 769.889,96 euro) op zijn eigen rekening te laten uitbetalen.
Benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Naam B.V. heeft een bedrag van €804.129,76 aan materiële-schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering bestaat uit de volgende schadeposten:
de hoofdsom van €769.889,96, zijnde het door de politie vastgestelde schadebedrag, dan wel €696.468,45, zijnde het door de AMF recherchediensten vastgestelde schadebedrag;
de kosten van de werkzaamheden van AMF recherchediensten als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid van €15.288,35;
de redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte van €5.624,45, berekend over het door de politie vastgestelde schadebedrag, dan wel €5.257,34, berekend over het door AMF recherchediensten vastgestelde schadebedrag;
de proceskosten van €13.327 bestaande uit de kosten rechtsbijstand van €9.297 (op grond van het liquidatietarief) en griffierecht van €4.030.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat geen sprake is van rechtstreekse schade. naam B.V. is niet de gedupeerde, maar haar klanten. Subsidiair dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering, omdat de beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Het gaat dan om een bedrag van €640.000, aangezien dit blijkens de door de benadeelde partij ingebrachte stukken het daadwerkelijke bedrag is dat zij heeft vergoed aan haar klanten en dus de schade is die zij heeft geleden. Dat zij schade tot een hoger bedrag heeft geleden, heeft zij in ieder geval onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. De rechtbank stelt dit moment vast op de laatste dag van de pleegperiode, te weten 3 oktober 2014.
De rechtbank wijst ook de kosten toe die zijn gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (€15.288,35).
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen. De benadeelde partij heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld, dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
Tot slot komen de kosten van rechtsbijstand in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Een redelijke uitleg van artikel 592a Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank begroot de kosten conform het liquidatietarief van rechtbanken en gerechtshoven, uitgaande van het toegewezen hoofdbedrag aan schadevergoeding (€640.000), op €6.198 (twee punten, waarvan één voor het opstellen en indienen van het voegingsformulier en één voor de behandeling ter zitting). De rechtbank wijst de gevorderde griffiekosten af, omdat deze kosten in het kader van de strafprocedure niet daadwerkelijk zijn gemaakt.
Oplegging van de schadevergoedingsmaatregel wordt door de rechtbank niet passend geacht. Naam B.V. is een professionele partij, die in staat moet worden geacht om zelf de incasso van de toegewezen vordering ter hand te nemen.
Lees hier de volledige uitspraak.