Rb spreekt vrij (art. 18.18 Wm) omdat verdachte niet als feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt
/Rechtbank Den Haag 20 februari 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:1660
De rechtbank spreekt verdachte vrij van feit 1 (art. 18.18 Wm) omdat verdachte niet als feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt. Ook wordt verdachte vrijgesproken van feit 2 (art. 17.1 Wm) nu niet kan worden vastgesteld dat Sterigenics bij het niet (goed) functioneren van de naverbrandingsinstallatie strafbaar heeft gehandeld door na te laten maatregelen te treffen.
b
Inleiding
Kortgezegd wordt verdachte verweten leiding te hebben gegeven aan het door Sterigenics meermalen opzettelijk in strijd handelen met de vergunningvoorschriften 4.1, 4.2 en 4.4 en aan het door Sterigenics niet door de naverbrandingsinstallatie maar rechtstreeks door de calamiteitenpijp uitstoten van ethyleenoxide (feit 1). Ook wordt verdachte verweten leiding te hebben gegeven aan het niet door Sterigenics treffen van maatregelen die redelijkerwijs van Sterigenics gevergd konden worden toen zich een ongewoon voorval voordeed (feit 2).
Voor de uitstoot van de ethyleenoxide beschikte Sterigenics in de periode 2004 tot en met 2009 over drie afvoerpijpen op het dak van het bedrijf, te weten: één afvoerpijp voor de naverbrandingsinstallatie, één afvoerpijp voor de gaswasser en één afvoerpijp voor calamiteiten van 20 meter hoog. Deze laatste pijp werd ingezet in die gevallen dat de ethyleenoxide niet via de naverbrandingsinstallatie kon worden afgevoerd. De ethyleenoxide kon door deze afvoerpijp rechtstreeks uit de sterilisatoren worden afgevoerd op de buitenlucht. In een pompkamer waren daarvoor twee hendels aanwezig, één hendel om de afvoerbuis naar de naverbrandingsinstallatie af te sluiten en één hendel om de afvoerbuis naar de calamiteitenpijp te openen.
Feit 1 (artikel 18.18 Wet milieubeheer)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder 1 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard, met uitzondering van het eerste en vierde gedachtestreepje.
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde en daartoe aangevoerd dat Deross geen opzet heeft gehad op de haar tenlastegelegde gedragingen. Voorts hebben de raadslieden zich op het standpunt gesteld dat de gedragingen van medeverdachte 1 tussen 2004 en 2009 dienen te worden gezien als een voortgezette handeling en dat het tenlastegelegde dus niet meermalen is gepleegd. Daarnaast hebben zij partiele vrijspraak bepleit van het vierde gedachtestreepje (overtreden voorschrift 4.4) in verband met het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Ten slotte hebben de raadslieden betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken nu niet kan worden bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven als bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht.
Beoordeling rechtbank
Zich gedragen in strijd met de voorschriften 4.1, 4.2 en 4.4
Op 2 januari 2002 hebben burgemeester en wethouders van Zoetermeer de vergunning op basis van de Wet milieubeheer verleend en aan het bedrijf toegezonden ter attentie van medeverdachte 2, die deze vergunning als plant manager (de rechtbank begrijpt: als bedrijfsleider) en als contactpersoon namens IBA-S&I b.v., de voorganger van Sterigenics, had aangevraagd.
De vergunningvoorschriften van de in de periode van 2004 tot en met 2009 vigerende vergunning luiden als volgt:
De emissie van ethyleenoxide uit de sterilisatoren moet geschieden via de naverbrandingsinstallatie. De concentratie ethyleenoxide uit de naverbrandingsinstallatie mag geen hogere concentratie bevatten dan 2 milligram ethyleenoxide per kubieke meter gereinigde lucht (2 mg/m3).
De emissie van ethyleenoxide uit de nabehandelingsruimte moet geschieden via de wasinstallatie (scrubber). De concentratie ethyleenoxide uit de wasinstallatie mag geen hogere concentratie bevatten dan 15 milligram ethyleenoxide per kubieke meter gereinigde lucht (15 mg/m3).
De emissies uit de naverbrandingsinstallatie en uit de wasinstallatie moeten maandelijks worden gemeten onder representatieve omstandigheden. De resultaten moeten elk kwartaal aan het team Milieu van de gemeente Zoetermeer worden aangeboden.
In de vergunning zijn geen voorschriften opgenomen over het gebruik van de calamiteitenpijp.
In het dossier bevinden zich 21 brieven gedateerd van 9 april 2004 tot en met 16 november 2009, alle ondertekend door medeverdachte 2, van Sterigenics gericht aan de gemeente Zoetermeer ten aanzien van naam afdeling milieu, betreffende kwartaalrapportages. In deze rapportages staan de resultaten van maandelijkse emissiemetingen van de naverbrandingsinstallatie en de wasinstallatie vermeld. Uit de resultaten van de emissiemetingen van de naverbrandingsinstallatie blijkt dat deze, indien beschikbaar, doorgaans gelijk of minder bedroegen dan 1,7 milligram ethyleenoxide per kubieke meter. Uit de meetresultaten van de emissie van de wasinstallatie blijkt dat de emissie van ethyleenoxide na omrekening van ppm (part pro million) naar milligram per kubieke meter, vrijwel altijd hoger was dan op grond van het voorschrift 4.2 maximaal toegestaan.
Verdachte, vice president regulatory affairs van Sterigenics op het Europese hoofdkantoor in Leuven, België, heeft verklaard dat hij de vergunning met de voorschriften kende en deze samen met de meetresultaten uit de kwartaalrapportages besprak met medeverdachte 2 tijdens zijn tweemaandelijkse bezoeken aan Sterigenics. Ook naam, senior-inspecteur milieu van de gemeente Zoetermeer en belast met de handhaving van de vergunningsvoorschriften, heeft verklaard dat hij diverse malen met medeverdachte 2 heeft gesproken en heeft gewezen op de norm van 15 milligram per kubieke meter.
Uitstoot niet via de naverbrandingsinstallatie
De naverbrandingsinstallatie heeft in de jaren 2004 tot en met 2009 meermalen niet gefunctioneerd, waardoor de emissie van ethyleenoxide niet via de naverbrandingsinstallatie plaatsvond maar via de calamiteitenpijp, zo blijkt uit:
- kwartaalberichten aan de gemeente
- interne rapportages Environmental Health &Safety indicators (verder te noemen: EH&S-rapportages)
- overzichten maandelijks gasverbruik naverbrandingsinstallatie
- controleverslagen van de senior-inspecteur van 29 juni 2004 en 25 juni 2006
- e-mails van Naar aan de senior-inspecteur van 3 maart 2005, 6 april 2007, 15 september 2005, 30 juni 2006 en
- een brief namens burgemeester en wethouders aan het bedrijf t.a.v. medeverdachte 2 van 27 oktober 2006.
Getuige heeft over de problemen met de naverbrandingsinstallatie en de inzet van de calamiteitenpijp als volgt verklaard. getuige had, als verantwoordelijke voor het productieproces, hierover contact met medeverdachte 2, zijn directe leidinggevende in de periode van 2005 tot en met 2009. Die nam de beslissing over het gebruik van de calamiteitenpijp en gaf hem instructies. Bij afwezigheid van medeverdachte 2 nam getuige zelf die beslissing en gaf dit later mondeling door aan medeverdachte 2. Naar bepaalde – aldus nog steeds getuige – dan ook dat de productie doorging wanneer de naverbrandingsinstallatie eruit lag. Elke maand werd het aantal dagen dat de calamiteitenpijp werd ingezet, gerapporteerd in maandelijkse EH&S-rapportages aan het Regulatory Management in Leuven. De “control breakdown” gegevens op de EH&S-rapportages komen van de dagen dat de naverbrandingsinstallatie buiten gebruik is geweest en er gebruik werd gemaakt van de calamiteitenpijp. getuige stuurde deze rapportages naar medeverdachte 2 en verdachte.
Ook verdachte heeft verklaard dat wanneer er in de EH&S-rapportages gesproken wordt over control breakdown dat het emissie controlesysteem van de naverbrandingsinstallatie niet heeft gewerkt en buiten werking was. Er bleven technische problemen met de naverbrandingsinstallatie en dat was de reden dat er na 2006 via de calamiteitenpijp werd uitgestoten.
Tussenconclusies
Voorschrift 4.4 (maandelijkse metingen en leveren van kwartaalrapportages)
Met de officier van justitie en de verdediging stelt de rechtbank vast dat nagenoeg over de gehele periode van 2004 tot en met 2009 elk kwartaal melding is gemaakt van maandelijkse meetresultaten van de naverbrandingsinstallatie en de wasinstallatie, of dat is gemeld dat er om verschillende redenen geen meetresultaten beschikbaar waren. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat Sterigenics zich schuldig heeft gemaakt aan dit deel van de tenlastelegging, te weten het zich in strijd gedragen met voorschrift 4.4 van de vergunning. Nu daarmee op dit punt geen sprake is van strafbaar handelen door Sterigenics, kan van een strafbaar feit door verdachte evenmin sprake zijn. Verdachte zal dan ook van dit deel van de tenlastelegging op deze grond worden vrijgesproken.
Voorschrift 4.1 (uitstoot ethyleenoxide via naverbrandingsinstallatie maximaal 2mg/m3)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat weliswaar kan worden vastgesteld dat deze norm niet werd gehaald, maar dat onder de gegeven omstandigheden niet kan worden vastgesteld dat het opzet van Sterigenics daar ook op was gericht. Nu Sterigenics zich niet opzettelijk in strijd met dit voorschrift van de vergunning heeft gedragen, is sprake van een overtreding en niet van een misdrijf. Het recht op strafvordering van deze overtreding is op grond van artikel 70, eerste lid, van het Wetboek van strafrecht inmiddels verjaard, zodat de rechtbank de officier van justitie voor dit onderdeel van het tenlastegelegde in feit 1 niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Voorschrift 4.2 (uitstoot van ethyleenoxxide via de wasinstallatier maximaal 15mg/m3)
De rechtbank stelt vast dat medeverdachte 2 als bedrijfsleider van Sterigenics als contactpersoon betrokken was bij de vergunningsaanvraag en dat de vergunning door de gemeente naar hem is opgestuurd. Bovendien ondertekende hij de kwartaalberichtgeving van de meetresultaten van de wasinstallatie over de jaren 2004 tot en met 2009 naar de gemeente, en sprak hierover met verdachte en de senior-inspecteur van de gemeente. De rechtbank is dan ook van oordeel dat medeverdachte 2, in de tenlastegelegde periode wetenschap had van de overschrijding van de maximaal toegestane emissie van ethyleenoxide van de wasinstallatie. De handelingen van medeverdachte 2 als bedrijfsleider in dienst van het bedrijf, passend binnen de bedrijfsvoering en dienstig aan Sterigenics, kunnen aan Sterigenics worden toegerekend. Daarmee is het opzet van Sterigenics op het zich gedragen in strijd met het voorschrift 4.2 gegeven. Dat de norm in de vergunning in de loop van de jaren in het overleg tussen medeverdachte 2 en de senior-inspecteur van de gemeente kennelijk als streefnorm werd gezien en kennelijk werd gedoogd, doet niet af aan de wetenschap van de overschrijding van de in de vergunning opgenomen norm in voorschrift 4.2.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat Sterigenics zich opzettelijk in strijd met het voorschrift 4.2 heeft gedragen.
Uitstoot niet via de naverbrandingsinstallatie, meermalen gepleegd?
De rechtbank stelt vast dat de naverbrandingsinstallatie in de jaren 2004 tot en met 2009 meerdere malen periodes niet heeft gewerkt terwijl het productieproces wel doorging. Aldus is er meerdere malen ethyleenoxide niet via de naverbrandingsinstallatie uitgestoten maar via de calamiteitenpijp rechtstreeks in de buitenlucht waarvoor geen vergunning was. Daartoe heeft bedrijfsleider medeverdachte 2 telkens opdracht gegeven dan wel is hij bij afwezigheid kort daarna op de hoogte gesteld van het gebruik van de calamiteitenpijp. medeverdachte 2 had aldus telkens wetenschap van de inzet van de calamiteitenpijp voor de emissie van ethyleenoxide. Ook uit diverse documenten blijkt dat medeverdachte 2 op de hoogte was van het gebruik van de calamiteitenpijp. De rechtbank rekent deze wetenschap en alle handelingen in verband met de calamiteitenpijp van medeverdachte 2 gelet op zijn positie als bedrijfsleider toe aan Sterigenics nu ook deze handelingen pasten in de bedrijfsvoering en dienstig waren aan Sterigenics. Daarmee is het opzet van Sterigenics van het zich in strijd gedragen met voorschrift 4.1 van de vergunning gegeven. De rechtbank is anders dan de raadslieden van oordeel dat hier geen sprake is van een voortgezette handeling omdat, zoals is vastgesteld, telkens een beslissing is genomen om anders dan via de naverbrandingsinstallatie ethyleenoxide te emitteren. Daarmee heeft Sterigenics zich meermalen in strijd met de vergunningsvoorschriften gedragen. Ook hier doet het feit dat de senior-inspecteur milieu op de hoogte was gesteld van de uitstoot van ethyleenoxide via de calamiteitenpijp in plaats van via de naverbrandingsinstallatie en dit gedoogde, op zichzelf niet af aan de wetenschap van de bedrijfsleider dat de uitstoot van ethyleenoxide niet telkens volgens het voorschrift via de naverbrandingsinstallatie geschiedde.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat Sterigenics zich opzettelijk in strijd met het voorschrift 4.1 heeft gedragen, te weten dat de emissie van ethyleenoxide uit de sterilisatoren niet geschiedde via de naverbrandingsinstallatie.
Resumerend:
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend dat Sterigenics het onder 1 ten laste gelegde feit 2e en 3e gedachtestreepje heeft begaan.
Feitelijk leidinggeven, het kader
Eerst nadat is vastgesteld dat een rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan, komt aan de orde of iemand als feitelijk leidinggever daarvoor aansprakelijk is. Bij de beoordeling daarvan heeft te gelden dat de positie van bestuurder van een rechtspersoon geen vereiste is om als feitelijk leidinggevende te worden aangemerkt. Feitelijk leidinggeven zal vaak bestaan uit actief en effectief gedrag in dat verband. Van feitelijk leidinggeven kan verder sprake zijn wanneer de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door verdachte gevoerde beleid. Ook kan worden gedacht aan het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijk leiding te hebben gegeven.
Onder omstandigheden kan ook een meer passieve rol tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging daardoor zodanig is bevorderd dat van feitelijk leidinggeven kan worden gesproken. Dat kan in het bijzonder het geval zijn bij de verdachte die bevoegd en redelijkerwijs gehouden is maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van verboden gedragingen en die zulke maatregelen achterweg laat (vgl. ECLI:NL:HR:2016:733).
Heeft verdachte feitelijk leiding gegeven aan de strafbare gedragingen?
Zoals hiervoor is vastgesteld, heeft Sterigenics strafbaar gehandeld door zich (samengevat) opzettelijk niet te houden aan vergunningvoorschriften, inhoudend dat de emissie van ethyleenoxide diende plaats te vinden via de naverbrandingsinstallatie en inhoudend dat de concentratie uitgestoten ethyleenoxide uit de wasinstallatie maximaal 15 milligram per kubieke meter gereinigde lucht mocht bedragen.
Met die vaststelling dient zich de vraag aan of verdachte moet worden aangemerkt als feitelijk leidinggevende en in die hoedanigheid strafrechtelijk aansprakelijk is voor dat handelen.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Uit het dossier en ook uit de verklaring van verdachte ter zitting volgt dat zijn positie in de onderneming moet worden gezien als een adviserende (staf)functie. Van enige beslisbevoegdheid en daarmee van (actief) leidinggeven door verdachte in verband met het al dan niet zich in strijd gedragen met de vergunningvoorschriften, was geen sprake. Weliswaar werd er (op kwartaalbasis) aan verdachte gerapporteerd, maar dat was (zo begrijpt de rechtbank) nodig om inhoud te kunnen geven aan de adviserende functie, die verdachte had op het gebied van Environmental Health and Safety en op het gebied van Regulatory Affairs. Vanuit die positie heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank gedaan wat binnen zijn mogelijkheden lag: hij heeft aan zijn leidinggevende(n) geadviseerd over, bijvoorbeeld, de noodzaak van de aanschaf van een nieuwe naverbrandingsinstallatie en hij heeft regelmatig overleg gehad met ‘Zoetermeer’. Gelet hierop kan evenmin worden vastgesteld dat verdachte vanuit de hiervoor (onder 5.2.3.3) beschreven passieve rol als feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat verdachte ten aanzien van dit punt niet als feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt, zodat evenmin wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de door de onderneming begane strafbare gedragingen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde feit.
Feit 2 (artikel 17.1 Wet milieubeheer)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder 2 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard.
De rechtbank zal hetgeen hiertoe door de officier van justitie is betoogd, daar waar dit aangewezen is, hieronder nader bespreken.
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit.
De rechtbank zal hetgeen hiertoe door de raadslieden is betoogd, daar waar dit aangewezen is, hieronder nader bespreken.
Beoordeling rechtbank
Verdachte wordt er onder feit 2 – naar de kern genomen – van verdacht dat hij, als feitelijk leidinggevende, opzettelijk heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem konden worden verwacht op de momenten dat zich bij Sterigenics een ongewoon voorval voordeed waardoor nadelige gevolgen voor het milieu waren ontstaan of dreigden te ontstaan.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, komt de vraag of iemand als feitelijk leidinggever daarvoor aansprakelijk is pas aan de orde wanneer kan worden vastgesteld dat de rechtspersoon het aan de beoogd feitelijk leidinggever verweten strafbare feit heeft begaan. Dat betekent dat eerst die vraag moet worden beantwoord.
Strafbaar feit door Sterigenics?
Ongewoon voorval?
De eerste vraag die in dit verband moet worden beantwoord, is of het niet (goed) functioneren van de naverbrandingsinstallatie moet worden gezien als een ongewoon voorval. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat storingen in het (vergunde) productieproces – waaronder het niet (goed) functioneren van de naverbrandingsinstallatie – als ongewoon voorval moeten worden aangemerkt.
(Dreigende) nadelige gevolgen voor het milieu?
Daarmee is de vraag aan de orde of er, bij het niet (goed) functioneren van de naverbrandingsinstallatie nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of dreigden te ontstaan. De officier van justitie heeft op dit punt – samengevat – betoogd dat het enkele overschrijden van de vergunde emissiewaarden al nadelig is voor het milieu in de zin van de Wm. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat die enkele omstandigheid onvoldoende is voor die conclusie.
Het dossier biedt, naar het oordeel van de rechtbank, evenwel voldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat die gevolgen voor het milieu (daaronder begrepen mogelijke gevolgen voor de gezondheid van omwonenden) er wel konden zijn. Zo valt in de overwegingen bij de verstrekte vergunning onder meer te lezen:
‘Ethyleenoxide (ETO) wordt in het algemeen als carcinogeen aangemerkt, hetgeen betekent dat bij langdurige blootstelling aan hoge concentraties ETO een verhoogd risico op kanker aanwezig kan zijn. Veel zekerheid daaromtrent is nog niet aanwezig, derhalve moet met deze stof voorzichtig en omzichtig worden omgegaan. In de Nederlandse Emissie Richtlijn (NER) wordt ETO aangemerkt als een stof waarvan de uitstoot moet worden geminimaliseerd.’
Verder valt op de chemiekaart van ethyleenoxide onder het kopje ‘belangrijke gegevens’ te lezen dat de stof wordt beschouwd als kankerverwekkend, dat zij schade kan toebrengen aan erfelijke eigenschappen en met betrekking tot het milieu dat deze stof schadelijk is voor het watermilieu.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat de stof ethyleenoxide risico’s met zich brengt en dus (minst genomen de dreiging van) nadelige gevolgen voor het milieu. Dat in berekeningen achteraf over de concentratie ethyleenoxide dan wel de verspreiding van ethyleenoxide emissie onzekere factoren zijn opgenomen doet aan het voorgaande niet af.
Voldoende maatregelen?
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat door Sterigenics onvoldoende maatregelen zijn genomen om de nadelige gevolgen voor het milieu te beperken, omdat zij heeft nagelaten het bedrijfsproces stil te leggen. Door de verdediging is betoogd dat Sterigenics wel degelijk voldoende maatregelen heeft genomen om de uitstoot van ethyleenoxide te beperken.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken vast dat zich op enig moment problemen voordeden met het functioneren van de naverbrandingsinstallatie. Toen bleek dat de storingen niet konden worden verholpen door het opnieuw programmeren van het besturingssysteem, is een nieuwe besturingskast besteld. Deze nieuwe kast is bij het transport naar Sterigenics zodanig beschadigd dat deze niet meer bruikbaar was. Nadat uiteindelijk een nieuwe besturingskast was geplaatst hielden de storingen aan, waarna opdracht is gegeven een hele nieuwe naverbrandingsinstallatie te bouwen. In dat proces deden zich vervolgens de nodige problemen voor met de gasvoorziening. Kortom: Sterigenics is steeds bezig geweest met het oplossen van de problemen met de naverbrandingsinstallatie, maar liep in dit proces tegen verschillende – onvoorziene – complicaties aan die haar naar het oordeel van de rechtbank niet kunnen worden toegerekend.
Uit het dossier volgt verder dat door Sterigenics, naast het herstel van de naverbrandingsinstallatie, verschillende maatregelen zijn genomen in pogingen om de uitstoot van ethyleenoxide te reduceren. Onder meer zijn cycli aangepast, zijn extra spoelingen toegepast en is geprobeerd om met minder ethyleenoxide hetzelfde sterilisatieresultaat te bereiken.
Het dossier bevat geen stukken waaruit volgt welke maatregelen Sterigenics verzuimd heeft te nemen, gedurende de hiervoor beschreven periode waarin zij bezig was met – samengevat – het herstel van de naverbrandingsinstallatie. Dat van Sterigenics gevergd kon worden de bedrijfsvoering al die tijd stil te leggen, valt zonder nadere onderbouwing – die ontbreekt – niet in te zien. Te minder nu het zonder meer stilleggen van de bedrijfsactiviteiten van Sterigenics vanwege (dreigende) nadelige gevolgen voor het milieu voorbij gaat aan andere belangen, zoals die van de gezondheidszorg.
Conclusie
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat niet kan worden bewezen dat Sterigenics bij het niet (goed) functioneren van de naverbrandingsinstallatie strafbaar heeft gehandeld door na te laten maatregelen te treffen. Nu daarmee op dit punt geen sprake is van strafbaar handelen door Sterigenics, kan van een strafbaar feit door verdachte evenmin sprake zijn.
Verdachte zal daarom ten aanzien van feit 2 eveneens worden vrijgesproken.
Lees hier de volledige uitspraak.