Rechtbank wijst alle onderzoekswensen Encrochat af

Rechtbank Gelderland 28 mei 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:3241

De rechtbank wijst alle onderzoekswensen af in een grootschalig drugsonderzoek (Picture). Volgens de rechtbank hebben de advocaten de noodzaak voor het horen van getuigen en inzage in bepaalde stukken/datasets – die zijn gegenereerd voor het onderzoek in andere strafzaken – onvoldoende aangetoond. Het voorwaardelijke verzoek van de advocaten tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie acht de rechtbank niet noodzakelijk, omdat volgens de rechtbank het aangehaalde arrest voldoende aanknopingspunten biedt voor beantwoorden van die vraag.  

De 8 personen in deze strafzaak worden er - onder meer - van verdacht dat zij zich bezig hielden met het vervaardigen van- en de handel in synthetische drugs en de grondstoffen hiervoor. De verdachten zouden hierbij gebruik hebben gemaakt van diverse cryptocommunicatiediensten om met elkaar te communiceren. De onderzoekswensen zien op de cryptomaterie in dit dossier. De verzoeken zijn formeel ingediend door de advocaat van 1 van de hoofdverdachten. Daarbij sloten 4 advocaten zich aan.

Bewijsmiddelen onrechtmatig verkregen

De advocaten stelden zich op het standpunt dat de op Encrochat-data gebaseerde bewijsmiddelen onrechtmatig zijn verkregen en/of onbetrouwbaar zijn. Om beoordeling van de rechtmatigheid van het vooronderzoek en de betrouwbaarheid van de data mogelijk te maken is het volgens hen noodzakelijk om een aantal getuigen te horen en inzage te krijgen in - onder meer - andere opsporingsonderzoeken en de volledige ruwe Encrochat-data.

De rechtbank moest beoordeeld in hoeverre het arrest van het Hof van Justitie van 30 april 2024 over de uitleg van de EOB-richtlijn de noodzaak geeft tot het verzochte nader onderzoek.

Conclusies rechtbank

De rechtbank komt – samengevat – tot de volgende conclusies:

  • het vertrouwensbeginsel brengt met zich mee dat beslissingen van die Franse autoriteiten die aan het verrichte onderzoek de basis vormen, worden gerespecteerd en dat ervan wordt uitgegaan dat het onderzoek rechtmatig is verricht;

  • in deze zaak is sprake van een samenwerking op basis van een JIT (Joint Investigation Team). Daarbinnen gelden andere regels dan tussen landen die op basis van EOB's (europees onderzoeksbevelen) samenwerken. Maar ook dan kan worden aangenomen dat Europese waarborgen als het recht op eerbiediging van het privéleven en de communicatie van het doelwit van de onderschepping in acht wordt genomen;

  • Nederland had kijkend naar de doelstelling en inhoud van de JIT-overeenkomst, de beschikking van de rechters-commissaris en daarbij afgegeven machtigingen (126uba en 126t Sv), minst genomen eenzelfde niveau van wetenschap met betrekking tot de onderschepping als ware zij per formulier genotificeerd als bedoeld in artikel 31 van Richtlijn 2014/41/EU;

  • mede vanwege de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer die gemaakt zou kunnen worden en met de bedoeling om de belangen van de verdediging in de zin van artikel 6 EVRM te waarborgen, is over Nederlandse gebruikers een extra rechterlijke toetsing naar Nederlandse maatstaven aangelegd. Daarmee is materieel voldaan aan wat het Hof van Justitie in het arrest van 30 april 2024 vereist met betrekking tot waarborgen;

  • in deze zaak zijn de volledige dataset(s) van de desbetreffende verdachte(n) aan de verdediging verstrekt. Daarmee kan de verdediging in lijn met het arrest van het EHRM van 26 september 2023 die betrouwbaarheid voldoende toetsen. Inzage in andere opsporingsonderzoeken is voor een dergelijke toetsing niet noodzakelijk.

Noodzaak horen getuigen en inzage in stukken onvoldoende aangetoond

De rechtbank oordeelt dat de noodzaak voor het horen van de verzochte getuigen en inzage in bepaalde stukken/datasets (die zijn gegenereerd ten behoeve van het onderzoek in andere strafzaken), onvoldoende is aangetoond. 

Prejudiciële vraag

De advocaten deden daarnaast het voorwaardelijk verzoek tot het stellen van een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie. Volgens hen moet de vraag voorgelegd te worden of bewijsmateriaal dat door/via een JIT is verkregen in de zin van artikel 13 van de EU-rechtshulpovereenkomst verschilt van de eisen bij een EOB over het verkrijgen van al bestaand bewijsmateriaal, een en ander in het licht van Richtlijn 2014/41. De rechtbank oordeelt dat het Hof van Justitie in het door de verdediging aangehaalde arrest voldoende aanknopingspunten biedt voor beantwoording van die vraag. Daarbij houdt ze voor ogen wat de rechtbank heeft overwogen. Daarom acht de rechtbank het voorleggen van genoemde vraag van de advocaten aan Hof van Justitie niet noodzakelijk. 

Verzoeken afgewezen

Dat betekent dat de rechtbank alle verzoeken afwijst en de inhoudelijke behandeling zoals gepland zal voortzetten.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^