Rechter schiet vol n.a.v. opmerking nabestaande tijdens zitting, verdediging wraakt rechter
/Rechtbank Zeeland-West-Brabant 5 december 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:5649
Door verzoeker is aangevoerd dat een schijn van partijdigheid of objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid van de rechter bestaat, omdat de rechter tijdens de zitting haar emoties niet in bedwang heeft kunnen houden, nadat de nabestaanden in tranen uitbarstten op het moment dat zij hoorden dat de zaak zou worden aangehouden tot 7 april 2020. Verzoeker was niet bij de zitting aanwezig, maar bleek over het verloop van de zaak te zijn geïnformeerd door een artikel dat in het Algemeen Dagblad was verschenen met als kop: “Rechter in tranen na uitstel in moordzaak [naam A] .” Voornoemde gang van zaken heeft bij verzoeker het idee doen ontstaan dat de rechter onvoldoende afstand heeft gehouden en kan houden tot een van de procespartijen; in dit geval de nabestaanden van het slachtoffer. Verzoeker vreest dat de emotionele vereenzelviging zal kunnen doorwerken in een latere bewijswaardering of eventueel in de strafmaat. Temeer nu de emotionele reactie volgde op het moment dat slechts een praktisch punt werd besproken en het nog niet over de inhoud van de zaak ging.
Het standpunt van de rechter
De rechter is van oordeel dat geen gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid kan worden afgeleid uit haar reactie op een opmerking die een familielid van het slachtoffer maakte op de zitting van 31 oktober 2019 op het moment dat bekend werd dat de zitting pas op 7 april 2020 inhoudelijk zal kunnen worden behandeld. De opmerking van het familielid dat die inhoudelijke zitting mogelijk op het allerlaatste moment ook niet door zou kunnen gaan raakte de rechter, waardoor zij volschoot en een kort moment niet uit haar woorden kwam. Zij herpakte zich naar eigen zeggen snel. Zij heeft in haar schriftelijke reactie nader toegelicht dat haar emoties niets met de zaak en de emoties van de nabestaanden van doen hadden.
De rechter heeft ook op de zitting van 31 oktober 2019 direct toegelicht dat haar reactie iets persoonlijks betrof. Een nadere uitleg van haar emotie zou afbreuk doen aan de emoties van de nabestaanden en zou op dat moment volkomen misplaatst zijn. De rechter is van mening dat de kop van het artikel dat in het Algemeen Dagblad is verschenen niet de lading dekt van het artikel en de beschouwing van de journalist dus niet klopt.
De rechter merkt verder op dat het verzoek tot verschoning c.q. wraking op 5 november 2019, vijf dagen na de zitting is ontvangen bij de strafgriffie. Hierdoor lijkt het er volgens haar op dat verzoeker is afgegaan op een krantenartikel dat naar haar mening niet weergeeft wat er op dat moment daadwerkelijk in haar om ging.
Tot slot verwijst de rechter naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 juni 2014, vindplaats ECLI:NL:RBHA:2014:8106, waarin een soortgelijke situatie aan de orde was.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie, mr. Den Braber, is van mening dat er geen reden is om aan te nemen dat er gerechtvaardigde vrees is van vooringenomenheid door de reactie van de rechter op de zitting. Zij heeft toegelicht dat tijdens de zitting veel woorden zijn gewijd aan het procesverloop. Op het moment dat de datum werd genoemd voor de inhoudelijke behandeling van de zaak kwamen de emoties naar boven bij de nabestaanden. Dat was niet het moment dat de rechter ook emotioneel werd. Pas op het moment dat de oom van het slachtoffer vroeg of de rechter met 100% zekerheid kon garanderen dat de zitting op 7 april zou doorgaan, zag zij emoties bij de rechter naar boven komen. De rechter heeft vervolgens toegelicht dat haar reactie te maken had met iets persoonlijks, wat los staat van de zaak en dat zij uit ervaring weet dat je niet alles 100% kunt garanderen. Het was een menselijke reactie, die compleet los stond van de emotie die bij de nabestaanden naar voren kwam. De officier van justitie is van mening dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.
De beoordeling
Op grond van artikel 512 Sv kan een verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een strafzaak behandelt wraken op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Voorop moet worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter als uitgangspunt geldt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Voordat tot inhoudelijke behandeling van het verzoek kan worden overgegaan dient te worden beoordeeld of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan. Mr. Schoolderman heeft tijdens de zitting verklaard dat hetgeen is voorgevallen op de zitting van 31 oktober 2019 door mr. Nillesen eerst met zijn cliënt moest worden besproken. Dit heeft enige dagen geduurd omdat cliënt niet op de zitting aanwezig was. Eerst op 5 november 2019 heeft dit overleg plaatsgevonden, zodat de gang van zaken op 31 oktober pas toen verzoeker bekend is geworden. Op die dag is ook het krantenartikel in het Algemeen Dagblad bij verzoeker onder ogen gekomen. Vervolgens is op dezelfde dag het verzoek tot verschoning c.q. wraking verzonden, dus zodra de feiten en omstandigheden verzoeker bekend zijn worden.
Gelet op het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, nu verzoeker kort nadat hem bekend werd wat tijdens de zitting is gebeurd, het verschonings- en het wrakingsverzoek gedaan.
Te onderzoeken is vervolgens of de door verzoeker aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt. De schijn van partijdigheid is volgens verzoeker gewekt door de reactie van de rechter op de zitting en hetgeen vervolgens in het krantenartikel is vermeld. In dat artikel is onder meer het volgende vermeld:
“Zelfs de voorzitter van de rechtbank kreeg het even te kwaad donderdag. Toen familie en vrienden van de in [plaats] doodgestoken [plaatsnaam] [naam A] emotioneel reageerden op nieuw uitstel in de zaak, moest ook de ervaren rechter tranen wegvegen.
Donderdag werd bekend dat de zaak over de moord op [naam A] waarschijnlijk pas op 7 april inhoudelijk wordt behandeld. Onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) duurt langer dan gedacht. ,,Ik snap het niet meer. Dit is echt niet normaal’’, snikte de zus van [naam A.]
Eigenlijk hadden ze al eerder dit jaar gehoopt op een inhoudelijke behandeling van de zaak. ,,We voelen ons geen prioriteit’’, zei ze. De rechter schoot vol na die opmerking. ,,Ik kan me voorstellen dat u zich zo voelt.’’ Ze reageerde zo vanwege persoonlijke omstandigheden, legde ze uit. (…)”
Uit het proces-verbaal van de zitting van 31 oktober volgt echter dat de reactie van de rechter waardoor zij even geen antwoord kon geven puur volgde op de vraag of zij zekerheid kon geven dat de zitting op 7 april 2020 door zal gaan, alsmede dat zij heeft toegelicht dat die reactie te maken had met persoonlijke omstandigheden.
“De voorzitter: De rechtbank doet in alle ernstige zaken, en ook in deze, haar uiterste best, maar vele factoren maken het onmogelijk om de termijnen te verkorten. Met de wetenschap dat eerst de bedoeling was de zaak op 15 mei 2019 helemaal af te doen besef ook ik dat bijna een vol jaar langer moeten wachten veel en veel te lang is. Mij wordt gevraagd (door de oom van [naam A] ) of het absoluut, helemaal en voor de volle honderd procent zeker is dat de zaak op 7 april 2020 zal doorgaan. Ik kan u alleen meedelen dat iets nooit voor 100 procent zeker te voorspellen is. U ziet dat ik even geen antwoord kan geven op uw vraag. Dit heeft te maken met persoonlijke omstandigheden. U kunt ervan op aan dat de rechtbank haar uiterste best zal doen om op 7 april 2020 deze zaak af te ronden.”
Deze weergave is bevestigd door het Openbaar Ministerie en is niet betwist door de gemachtigde van verzoeker. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat hierop tijdens de zitting niet door mr. Nillesen is gereageerd. Ook is door mr. Nillesen niet om een nadere toelichting gevraagd op deze persoonlijke omstandigheden. Hierdoor lijkt het alsof hij genoegen heeft genomen met de toelichting die is gegeven door de rechter. Naar het oordeel van de wrakingskamer kon en mocht de rechter er onder deze omstandigheden vanuit gaan dat de uitleg die zij heeft gegeven op dat moment kennelijk voldoende was.
De wrakingskamer kan begrijpen dat de rechter ervoor heeft gekozen om onder deze omstandigheden – mede gelet op de emoties van de nabestaanden van het slachtoffer – geen nadere toelichting op haar persoonlijke omstandigheden te geven tijdens de zitting. Uit de schriftelijke reactie van de rechter blijkt dat die persoonlijke omstandigheden los stonden van de emoties van de nabestaanden. De vrees van verzoeker dat de rechter zich heeft vereenzelvigd met de emoties van de nabestaanden is dan ook ongegrond. Dit heeft de rechter ook, zij het summier, weergegeven op de zitting van 31 oktober 2019. De raadsman van verzoeker heeft daarin toen geen reden gezien om een nadere toelichting te vragen. In de omstandigheid dat de nadere toelichting niet tijdens de zitting, maar in reactie op het wrakingsverzoek is gegeven, ziet de wrakingskamer in dit geval dan ook geen aanknopingspunt om daar anders over te oordelen.
Gelet op al deze omstandigheden is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter ten aanzien van hem vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is.
Dit alles leidt ertoe dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.
Lees hier de volledige uitspraak.