Schending verbaliseringsplicht en onrechtmatige doorzoeking auto leiden tot integrale bewijsuitsluiting
/Rechtbank Den Haag 22 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:13483
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering. De verdediging stelt dat de opsporingsambtenaren hun verbaliseringsplicht ex artikel 152 Sv hebben geschonden door in het proces-verbaal van bevindingen op te nemen dat de verdachte uit zichzelf zou hebben verklaard dat hij een flesje GHB bij zich had. Dat heeft volgens de verdediging niet plaatsgevonden, met als gevolg dat de verbalisanten niet redelijkerwijs konden vermoeden dat verdovende middelen aanwezig waren in de auto. Zij hebben de auto dan ook ten onrechte op grond van artikel 9 van de Opiumwet doorzocht. Vanwege deze vormverzuimen dient volgens de verdediging al hetgeen uit het onderzoek is verkregen van het bewijs te worden uitgesloten.
De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Uit het dossier volgt dat verbalisanten Pepers en Kalsbeek in hun proces-verbaal van bevindingen van 18 januari 2023 verklaren dat de verdachte op die dag omstreeks 16:00 uur een auto parkeerde bij verzorgingsplaats "De Buunderkamp” aan de A12. Nadat zij zagen dat op het kenteken van de auto een registratie stond voor handel/bezit van harddrugs, besloten zij om het voertuig te controleren. De verdachte zou vervolgens zijn identiteitskaart hebben overhandigd, daarna zijn uitgestapt, weer de auto zijn ingegaan om zijn rijbewijs te pakken en iets uit het middenconsole van de auto in zijn jaszak hebben gestopt. Toen een van hen hem daarop aansprak, zou hij een flesje uit zijn jaszak hebben gehaald en ongevraagd hebben verklaard dat de inhoud GHB betrof. Daarop hebben de verbalisanten de auto doorzocht en een grote hoeveelheid ‘ponypacks’ aangetroffen, waarvan het de verbalisanten ambtshalve bekend is dat die voor het verpakken van cocaïne worden gebruikt. De verdachte is die dag omstreeks 16:12 uur aangehouden.
De beide verbalisanten zijn op 12 oktober 2023 bij de rechter-commissaris als getuige gehoord. Zij hebben daar allebei verklaard dat de door hun beschreven gang van zaken een aaneensluitende gebeurtenis is geweest. Tevens hebben zij verklaard dat er later nog twee collega’s zijn bijgekomen, maar dat die geen handelingen hebben verricht.
Op grond van artikel 9 Opiumwet hebben opsporingsambtenaren toegang tot vervoermiddelen waarvan hun bekend is of waarvan redelijkerwijs door hen kan worden vermoed dat daarmee verboden middelen worden vervoerd. Als de lezing van de verbalisanten wordt gevolgd, dan heeft de verdachte uit zichzelf een dergelijk verboden middel getoond. In dat geval konden de verbalisanten dus redelijkerwijs vermoeden dat er dergelijke middelen in de auto aanwezig waren en deze doorzoeken.
Tegenover de lezing van de verbalisanten staat echter de lezing van de verdachte. Hij heeft vanaf zijn eerste verhoor bij de politie verklaard dat hij bij het tankstation naar binnen is geweest om naar de wc te gaan. Toen hij naar buiten kwam, zou hij door vier agenten zijn aangesproken, die vervolgens zonder zijn toestemming de auto hebben doorzocht. Ter onderbouwing van zijn verhaal heeft de verdediging bij de verhoren bij de rechter-commissaris een rekeningafschrift overgelegd. Dat rekeningafschrift betreft een betaling van € 0,70 op 18 januari 2023 om 16:04 uur bij het tankstation bij "De Buunderkam”.
De twee verbalisanten zijn bij hun verhoor bij de rechter-commissaris in de gelegenheid gesteld om over dat rekeningafschrift te verklaren. Zij hebben allebei aangegeven daar niets over te kunnen verklaren en blijven bij hetgeen zij in hun proces-verbaal hebben opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat de lezing van de verbalisanten, gelet op dat rekeningafschrift, niet kan kloppen. In de lezing van de verbalisanten gaat het immers om een aaneensluitende gebeurtenis waarbij de verdachte rond 16:00 uur voor het eerst is aangesproken en om 16:12 uur is aangehouden nadat zijn auto was doorzocht. Dat de verdachte om 16:04 uur heeft betaald voor een toiletbezoek past zodoende niet in die lezing, terwijl dat naar het oordeel van de rechtbank wel door de verdachte aannemelijk is gemaakt. Daarbij geldt dat de verdachte vanaf zijn eerste verhoor over vier betrokken agenten heeft gesproken, hetgeen bij het verhoor bij de rechter-commissaris door de verbalisanten lijkt te worden erkend. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij goed op de hoogte is van de regelgeving omtrent het doorzoeken van auto’s en dus niet uit zichzelf over het bezit van verboden middelen zou beginnen.
Gelet op die omstandigheden acht de rechtbank de gang van zaken zoals die in het proces-verbaal is opgenomen onaannemelijk. Dat betekent dat slechts een eerdere registratie op grond van de Opiumwet overblijft als grondslag om de auto waarin de verdachte reed te doorzoeken. Een dergelijke registratie is daartoe op zichzelf onvoldoende. Aldus hadden de opsporingsambtenaren naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs geen aanleiding om de auto van de verdachte te onderzoeken, met als gevolg dat zij daar niet toe bevoegd waren. Dat leidt vervolgens tot het oordeel dat sprake is geweest van twee onherstelbare vormverzuimen, namelijk het schenden van de verbaliseringsplicht en een onrechtmatige doorzoeking van de auto. Die vormverzuimen zijn van doorslaggevende betekenis in deze zaak, aangezien al het bewijs in het dossier rechtstreeks en uitsluitend gebaseerd is op deze vormverzuimen.
Doordat zowel de verbaliseringsplicht is geschonden als een onrechtmatige doorzoeking heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM in ernstige mate is geschonden. Immers is aan een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van verbalisanten in de wet bijzondere bewijskracht toegekend. Dat maakt, voor alle deelnemers aan het strafproces, dat een waarheidsgetrouwe weergave van de werkelijkheid daarin van zeer groot belang is. Het is essentieel dat eenieder kan vertrouwen op juist en rechtmatig handelende opsporingsambtenaren, in dit geval zowel wat de verbaliseringsplicht als een doorzoeking van een vervoersmiddel betreft. Daarnaast speelt mee dat deze zaak in eerste instantie was gevoegd bij de zaken met parketnummers 09-050657-23 en 09-125535-22. In die beide zaken heeft de rechtbank bij vonnis van 30 mei 2023 reeds geoordeeld dat sprake is geweest van onherstelbare vormverzuimen. Gelet op de nauwe samenhang van de feiten in tijd en aard van de ten laste gelegde feiten in die zaken, geeft dat het verzuim een structureel karakter. Evenals is geoordeeld in het vonnis van 30 mei 2023, is de rechtbank van oordeel dat in de opsporingsonderzoeken inzake deze verdachte een duidelijk signaal nodig is dat de waarheidsvinding zorgvuldig op grond van de wettelijke normen dient plaats te vinden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het voorgaande in deze zaak niet worden volstaan met een andere sanctie dan integrale bewijsuitsluiting. Daardoor resteert er geen bewijs meer in het dossier. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de hem ten laste gelegde feiten.
Lees hier de volledige uitspraak.