Taakstraf voor feitelijk leiddinggeven aan het niet meewerken aan controles en het niet verstrekken van administratie
/Rechtbank Amsterdam 5 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:401
Verdachte heeft zich gedurende zo’n anderhalf jaar schuldig gemaakt aan het feitelijke leiddinggeven aan het niet meewerken aan controles en het niet (volledig) verstrekken van administratie door naam bedrijf BV 1 en naam bedrijf BV 2.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit, omdat verdachte niet voor de tenlastegelegde feiten vervolgd had mogen worden. Er mocht namelijk op de toezegging van de belastinginspecteur worden vertrouwd dat het boekenonderzoek zou worden afgerond zodra de coronamaatregelen zouden zijn opgeheven. Verdachte heeft in dat verband aangegeven zijn medewerking te willen verlenen aan de afronding van het onderzoek. Verdachte mocht er daarom op vertrouwen dat hij in de toekomst nog benaderd zou worden door de belastinginspecteur. Op 7 december 2020 kreeg hij echter een sms-bericht waarin de belastinginspecteur aangaf dat de eerdere toezegging was komen te vervallen, omdat hij was teruggefloten door zijn leidinggevende. Dit heeft veel verontwaardiging bij verdachte veroorzaakt, omdat hij aan de eerdere uitlating van de belastinginspecteur het vertrouwen ontleende dat niet tot strafvervolging zou worden overgegaan en het boekenonderzoek nog op een later moment zou worden afgerond.
De officier van justitie vindt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging. Er is geen enkele toezegging gedaan dat de strafvervolging zou worden beëindigd. Bovendien kan alleen het Openbaar Ministerie een beslissing nemen om niet te vervolgen.
De rechtbank stelt het volgende voorop. De belastinginspecteur heeft verdachte in december 2020 een sms-bericht gestuurd met de tekst: “Ik heb van mijn superieuren opdracht gekregen om beide controles af te ronden en naheffingsaanslagen omzetbelasting op te leggen (…). Hiermee vervalt mijn toezegging van 15 april om de controles voort te zetten bij versoepeling of einde van de beperkende maatregelen vanwege de Corona-pandemie (…).” Uit deze tekst blijkt niet dat er een toezegging is geweest om af te zien van vervolging in deze strafzaak. Het bericht heeft betrekking op het boekenonderzoek in 2020 dat heeft geleid tot definitieve controlerapporten inzake naam bedrijf BV 1 en naam bedrijf BV 2. Aan dit bericht van de belastinginspecteur kan dan ook geen vertrouwen worden ontleend dat door het Openbaar Ministerie van strafvervolging zou worden afgezien. Het verweer wordt daarom verworpen. Het Openbaar Ministerie is dus ontvankelijk in de vervolging.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De beschuldigingen kunnen worden bewezen. Er heeft in het geheel geen boekenonderzoek bij naam bedrijf BV 2 kunnen plaatsvinden. De Belastingdienst heeft meerdere acties ondernomen en meerdere inspanningen geleverd, maar er is geen afspraak tot stand gekomen en ook is er geen administratie overgelegd.
Bij naam bedrijf BV 1 is het na veel moeite wel tot een afspraak gekomen, maar zijn nooit de inkoopfacturen overgelegd die de vermoedelijk ten onrechte toegepaste BTW vooraftrek zouden moeten onderbouwen. Op een cruciaal onderdeel van het boekenonderzoek is daarom geen medewerking verleend. De Belastingdienst heeft ook hier meerdere acties ondernomen en inspanningen geleverd.
Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte steeds een afspraak maakt met de Belastingdienst, deze vervolgens afzegt, niet terugbelt, afwacht of besluit helemaal niets te doen, waarna het weer van voor af aan begint. Het eindresultaat is daarom dat er bij naam bedrijf BV 2 geen administratie ter beschikking is gesteld en daardoor geen controle heeft kunnen plaatsvinden en bij naam bedrijf BV 1 na veel gedoe wel stukken zijn overgelegd, maar niet de belangrijke stukken waardoor een gebrekkige controle heeft kunnen plaatsvinden.
Beide bv’s zijn administratieplichtig en gehouden een juiste administratie te voeren op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Het niet of nauwelijks verlenen van medewerking aan de boekenonderzoeken door de Belastingdienst geeft dat naam bedrijf BV 1 en naam bedrijf BV 2 opzettelijk hebben gehandeld. Uit de controlerapporten is gebleken dat aan het strekkingsvereiste is voldaan en dus te weinig belasting is geheven. Verdachte heeft opzettelijk gehandeld en aan de gedragingen feitelijke leiding gegeven.
Standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken van alle beschuldigingen. Verdachte erkent dat hij heeft verzuimd om de voor de boekencontroles gevraagde gegevens aan te leveren, terwijl daar steeds door de Belastingdienst om gevraagd werd. Ook realiseert hij zich dat hij met zijn manier van handelen, het afzeggen van afspraken, de indruk heeft gewekt niet mee te willen werken aan de controles. Verdachte heeft alleen niet met opzet of vanuit onwil gehandeld en daarom kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen. Zo is in 2017 een grote opdrachtgever van verdachte failliet verklaard, waardoor hij zijn onderaannemers uit eigen middelen heeft moeten betalen. Verdachte heeft daardoor zijn administratieve werkzaamheden moeten inruilen en is voor veertig uur per week de bouw in gegaan om zo de onderaannemers met enige regelmaat te kunnen voorzien van een terugbetaling. Daarnaast was sprake van een terugval in omzet in 2017. Ook was het lastig voor verdachte om de administratie te raadplegen doordat de ondernemingen over waren gegaan op een nieuw computersysteem. Op persoonlijk vlak speelde veel gelet op bedreigingen vanuit onderaannemers wat veel stress heeft opgeleverd. Ook is verdachte in 2017 voor de tweede keer vader geworden.
Oordeel van de rechtbank
Ondernomen acties bij naam bedrijf BV 1
De Belastingdienst heeft ten aanzien van het boekenonderzoek bij naam bedrijf BV 1, dat is aangekondigd op 27 november 2015, een chronologisch overzicht opgemaakt van de vanuit de Belastingdienst ondernomen acties en geleverde inspanningen. Hieruit komt een herhaling van stappen naar voren. Verdachte stelt in eerste instantie zelf voor om een afspraak te maken op 12 januari 2016, maar zegt deze vervolgens af op de ochtend van de afspraak, waarbij hij aangeeft later contact op te zullen nemen. Dit contact blijft uit, waarna de belastinginspecteur op 28 januari 2016 opnieuw een aankondiging voor het boekenonderzoek mailt met het verzoek om contact op te nemen voor een afspraak. Verdachte antwoordt per mail met het voorstel om in de laatste week van februari of eerste week van maart 2016 een afspraak te plannen. Vanuit de Belastingdienst wordt vervolgens per mail 3 maart 2016 voorgesteld. Op de middag voorafgaand aan die afspraak laat verdachte telefonisch weten dat de afspraak niet door kan gaan. De belastinginspecteur deelt vervolgens per brief aan verdachte mee dat het onderzoek op 5 juli 2016 zal plaatsvinden en stuurt in de week voorafgaand aan de afspraak nog een herinnering per mail. Op 3 juli 2016 stuurt verdachte een mail naar de belastinginspecteur met het bericht dat hij op 5 juli 2016 niet kan en het voorstel voor een datum na de bouwvak. Op 3 januari 2017 neemt de belastinginspecteur telefonisch contact op met verdachte en wordt er een afspraak gemaakt voor 3 maart 2017. Per brief wordt een schriftelijke bevestiging van deze afspraak verzonden. Op 2 maart 2017 laat verdachte per mail weten dat de afspraak op 3 maart 2017 niet door kan gaan en vraagt verdachte of de afspraak verzet kan worden naar 16 maart 2017. Op 15 maart 2017 stuurt de belastinginspecteur een sms naar verdachte met een herinnering voor de afspraak voor de volgende dag. Op 16 maart 2017 staat de belastinginspecteur voor de deur van naam bedrijf BV 1 en stuurt hij nog een sms naar verdachte. Er wordt niet opengedaan. De belastinginspecteur probeert meerdere keren telefonisch contact te krijgen met verdachte. Verdachte zegt uiteindelijk de afspraak af, omdat hij op het politiebureau is om aangifte te doen van diefstal. Verdachte stelt dan 30 maart 2017 voor. Op die dag heeft een gedeeltelijk boekenonderzoek plaatsgevonden. De ontvangen facturen waren alleen niet aanwezig, die zouden op een andere locatie liggen. Op 30 maart 2017 maakt de belastinginspecteur de afspraak met verdachte dat de ontbrekende facturen op 7 april 2017 naar de Belastingdienst moeten worden gebracht. De belastinginspecteur stuurt een herinnering per sms op 6 april 2017 en krijgt van verdachte de reactie dat hij langs komt. Op 7 april 2017 stuurt de belastinginspecteur nog een herinnering. Verdachte komt die dag niet opdagen. Verdachte geeft op 19 mei 2017 telefonisch aan de stukken per post te hebben opgestuurd. Op 31 mei 2017 heeft de belastinginspecteur de stukken nog steeds niet ontvangen. De belastinginspecteur stuurt een mail naar verdachte met de laatste mogelijkheid om de stukken alsnog aan te leveren. Hierna heeft de belastinginspecteur niets meer van verdachte gehoord.
Ondernomen acties bij naam bedrijf BV 2
Ook bij naam bedrijf BV 2 heeft de Belastingdienst ten aanzien van het boekenonderzoek, dat is aangekondigd op 26 april 2017, een chronologisch overzicht opgemaakt van de vanuit de Belastingdienst ondernomen acties en geleverde inspanningen. Op 4 mei 2017 belt verdachte de belastinginspecteur en maakt een afspraak voor 15 mei 2017. Op 8 mei 2017 stuurt de belastinginspecteur een bevestiging van die afspraak per brief. Op 15 mei 2017 stuurt verdachte een sms naar de belastinginspecteur met het bericht dat de afspraak niet door kan gaan en dat een eerder bericht niet is aangekomen. Op 18 mei 2017 stuurt de belastinginspecteur verdachte een sms en op 19 mei 2017 een brief met het verzoek om telefonisch contact op te nemen. Dan wordt 31 mei 2017 ingepland als datum voor het boekenonderzoek en wordt dit schriftelijk bevestigd aan verdachte. Op 30 mei 2017 zegt verdachte de afspraak af vanwege een doktersafspraak en stelt hij 12 juni 2017 voor als nieuwe datum. Een dag later stuurt de belastinginspecteur een bevestiging voor de afspraak op 12 juni 2017 en herinnert verdachte ook aan zijn informatieverplichtingen. Op de dag van de afspraak stuurt de belastinginspecteur nog een herinnering naar verdachte. Verdachte reageert dat hij niet kan komen. Hierna heeft de belastinginspecteur niets meer van verdachte gehoord.
Deze gang van zaken heeft ervoor gezorgd dat de belastinginspecteur in zijn controlerapporten bij zowel naam bedrijf BV 1 als naam bedrijf BV 2 de conclusie heeft opgenomen dat correcties zijn aangebracht en een naheffingsaanslag is opgelegd. In beide rapportages is opgenomen dat de belastingplichtige het onderzoek heeft getraineerd en niet de gevraagde administratie ter inzage heeft verstrekt.
Niet meewerken aan controle en het niet verstrekken van de bedrijfsadministratie
Naam bedrijf BV 1 en naam bedrijf BV 2 hebben, gelet op het voorgaande, niet voldaan aan de eisen zoals gesteld in de artikelen 68 lid 1 onder b en f en 69 Awr en dit heeft ertoe geleid dat er te weinig belasting is geheven. De rechtbank komt tot dit oordeel, omdat de Belastingdienst op basis van de controlerapporten is overgegaan tot het opleggen van een naheffingsaanslag. De Belastingdienst heeft geprobeerd om op basis van de wel aanwezige stukken te reconstrueren wat de omzet en de verschuldigde omzetbelasting zou zijn geweest. Uit die berekeningen is in ieder geval te concluderen dat er te weinig omzetbelasting is afgedragen. Daarmee is voldaan aan het strekkingsvereiste van artikel 69 Awr.
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag wat de rol van verdachte als leidinggevende is geweest bij het niet meewerken aan controle en het niet verstrekken van de administratie. De eis tot het voeren van een administratie overeenkomstig de bij de belastingwet gestelde eisen, richt zich tot diegene die daartoe op grond van de belastingwet verplicht is. Beide bv’s zijn belastingplichtig en verdachte heeft daaraan feitelijke leiding gegeven omdat hij enig aandeelhouder en bestuurder is van de bv’s.
Opzet en feitelijke leidinggeven verdachte
De rechtbank vindt dat verdachte opzet heeft gehad op het feitelijke leidinggeven aan het niet meewerken aan controle en het niet (volledig) verstrekken van de bedrijfsadministratie door naam bedrijf BV 1 en naam bedrijf BV 2.
Verdachte heeft niet meegewerkt aan de controle en geen (volledige) administratie verstrekt aan de Belastingdienst. Verdachte erkent dit ook. Dat verdachte zich ten tijde van die gedragingen in een vervelende situatie bevond, doet er niet aan af dat verdachte absoluut niet adequaat heeft gehandeld. Verdachte is door de Belastingdienst meerdere keren op zijn verplichtingen als ondernemer en als belastingplichtige gewezen. De Belastingdienst heeft verdachte daarbij ontzettend veel ruimte geboden om aan zijn verplichtingen te voldoen. Dit blijkt ook uit het chronologisch overzicht, aangezien er ongeveer anderhalf jaar zit tussen het eerste en laatste contactmoment met de Belastingdienst. De rechtbank betrekt daarbij ook dat verdachte een economische opleiding heeft gevolgd en een administratiekantoor runt ( naam bedrijf BV 1 ). Verdachte mag daarom als tot op zekere hoogte ter zake deskundig worden geacht. Verdachte wist waar naam bedrijf BV 1 en naam bedrijf BV 2 toe verplicht waren en heeft daarmee dus opzettelijk gehandeld door niet mee te werken en geen (volledige) administratie te verstrekken. Verdachte heeft immers steeds bij het afzeggen van een afspraak of bij het niet komen opdagen, bij het continue ophouden van het onderzoek, de keuze gemaakt om zich niet met de verplichtingen van het bedrijf bezig te houden, maar met andere omstandigheden.
De rechtbank rekent verdachte daarom vol opzet aan op het feitelijke leidinggeven aan het niet meewerken aan de controle en het niet (volledig) verstrekken van administratie. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Het opzet van verdachte kan ook aan de rechtspersonen worden toegerekend. Verdachte heeft vanuit zijn functie als enig aandeelhouder en bestuurder feitelijke leiding gegeven aan het strafbare handelen van naam bedrijf BV 1 en naam bedrijf BV 2.
Geen medeplegen
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte hierin samen heeft gewerkt met een ander. Van medeplegen wordt hij vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Feit 1 en 2: Eendaadse samenloop van feitelijke leidinggeven aan het opzettelijk niet beschikbaar stellen door degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze niet voor dit doel beschikbaar stelt, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon en
feitelijke leidinggeven aan het opzettelijk niet verlenen van medewerking als bedoeld in artikel 52, zesde lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen door degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot het verlenen van medewerking en deze niet verleent, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon.
Strafoplegging
Taakstraf van 80 uur.
De officier van justitie heeft bij haar strafeis rekening gehouden met een benadelingsbedrag van circa € 170.000,-, zoals dat volgens haar uit het dossier blijkt. De rechtbank volgt die lijn niet en dat is ook de belangrijkste reden dat de rechtbank tot een (veel) lagere straf komt. Door de Belastingdienst zijn meerdere berekeningen gemaakt op basis waarvan is geprobeerd een benadelingsbedrag vast te stellen. De rechtbank vindt dat het, gelet op het geheel ontbreken van de administratie bij naam bedrijf BV 2 en het ontbreken van de belangrijkste administratieve stukken bij naam bedrijf BV 1, binnen deze strafrechtelijke procedure niet mogelijk is een benadelingsbedrag vast te stellen. Wel vindt de rechtbank dat kan worden vastgesteld dat is voldaan aan het strekkingsvereiste mede omdat te weinig belasting is geheven. Bij het bepalen van de strafmaat beperkt de rechtbank zich daarom tot de aard van de gedragingen die zijn ten laste gelegd.
De rechtbank houdt rekening met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank ziet gelet daarop en gelet op de ernst van de gedragingen geen aanleiding tot het opleggen van een gevangenisstraf of tot het opleggen van een beroepsverbod. De rechtbank zal daarom een taakstraf opleggen. Bij de keuze van een taakstraf speelt ook mee dat het wenselijk is (ook om herhaling te voorkomen) dat verdachte zo snel mogelijk uit zijn lastige financiële positie geraakt. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou dit op een onwenselijke manier doorkruisen.
De rechtbank houdt in verzwarende zin rekening met de boekhoudkundige kennis van verdachte. Juist van een ondernemer als verdachte, die een economische studie heeft gevolgd en een administratiekantoor beheert, mag worden verlangd dat hij toeziet op het tijdig aanleveren van de juiste informatie aan de Belastingdienst en meewerkt aan controles. Verdachte is hierin buitengewoon gemakzuchtig geweest.
Lees hier de volledige uitspraak.