Tardief verweer m.b.t. de overschrijding van de redelijke termijn?
/Hoge Raad 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:865 Na twee eerdere vernietigingen door HR is niet beslist op het verweer dat redelijke termijn in eerste cassatiefase is overschreden.
Middel
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op het verweer dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden.
Beoordeling Hoge Raad
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"Tot slot merk ik nog op dat ten tijde van de eerste behandeling van zijn zaak in cassatie de redelijke termijn van artikel 6 EVRM is geschonden doordat er meer dan 16 maanden zijn verstreken tussen het instellen van het cassatieberoep en de uitspraak van de Hoge Raad. Dit moet leiden tot strafvermindering."
Hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken, maar heeft, in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
Het middel slaagt.
De Hoge Raad zal de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen. De op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken houden ten aanzien van het procesverloop in hetgeen is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal. Tussen het instellen van het - eerste - beroep in cassatie op 17 mei 2011 en 9 oktober 2012, de datum waarop door de Hoge Raad op dat beroep uitspraak is gedaan, zijn meer dan zestien maanden verstreken. In cassatie wordt ervan uitgegaan dat daarmee de redelijke termijn van berechting als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. De door het Hof opgelegde gevangenisstraf van twaalf jaren wordt in verband daarmee verminderd tot elf jaren en elf maanden.
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van elf jaren en elf maanden.
Lees hier de volledige uitspraak.