Tijdsverloop van meer dan acht jaar in witwaszaak geen reden voor niet-ontvankelijkheid OM

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 april 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:3193

De verdediging heeft bepleit het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) is geschonden. In de heel uitzonderlijke omstandigheden van deze zaak zou, volgens de raadsman, het openbaar ministerie om deze reden niet ontvankelijk dienen te worden verklaard.

Een tijdsverloop van in totaal meer dan acht jaar in de onderhavige zaak is, gelet op het procesverloop alsmede het tenlastegelegde feit en de jeugdige leeftijd van verdachte, volgens de verdediging een dusdanig lange termijn, dat het pedagogische effect van een veroordeling, ook al zou de eventuele straf worden verminderd, verloren gaat. Tevens zou een veroordeling de huidige ontwikkeling van verdachte op een niet langer aanvaardbare wijze kunnen doorkruisen. Daar komt bij dat het waarborgen van de belangen van slachtoffers in de zaak niet in de weg staat aan het niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie. Tenslotte voert de verdediging ter zake van de forse termijnoverschrijding aan dat deze niet slechts de persoon van de verdachte, maar ook de eerlijkheid van de ‘procedure as a whole’ raakt en dat hierdoor de waarheidsvinding is bemoeilijkt.

Het hof verwerpt dit verweer. In de onderhavige zaak is inderdaad sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, maar volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad leidt dat niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. In de forse mate van overschrijding van de redelijke termijn kan derhalve, ook bezien in samenhang met het tenlastegelegde feit en de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit en de huidige ontwikkeling van verdachte, geen aanleiding worden gevonden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie. Het hof volgt de verdediging evenmin in de stelling dat door de termijnoverschrijding geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Dat de termijnoverschrijding in de weg heeft gestaan aan de waarheidsvinding en het voeren van een behoorlijke en effectieve verdediging is door de verdediging niet geconcretiseerd en niet nader onderbouwd en is ook overigens niet gebleken.

Verdachte wordt overigens vrijgesproken van gewoontewitwassen van kledingstukken, zonnebrillen, sieraden en een geldbedrag van €14.241,12. Verdachte heeft een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven over de herkomst van het geldbedrag. Nader onderzoek door het openbaar ministerie is uitgebleven. 

Lees hier de volledige uitspraak.  

Print Friendly and PDF ^