Tikkie-fraude: Dagvaarding nietig met betrekking tot witwassen & vrijspraak deelname criminele organisatie.
/Rechtbank Rotterdam 4 november 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:8715
De verdachte heeft zich samen met anderen bezig gehouden met oplichtingspraktijken op het internet. Samen hebben zij de slachtoffers opgelicht en bewogen tot afgifte van geld, onder meer door op Marktplaats en Facebook voetbalkaarten, concertkaarten en andere producten aan te bieden, waarvan zij wisten dat zij die niet konden en zouden leveren.
Geldigheid dagvaarding
Ten aanzien van feit 4 overweegt de rechtbank als volgt.
In artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering zijn de eisen opgenomen waaraan de tenlastelegging moet voldoen, namelijk vermelding van feit, tijd, plaats en de wettelijke voorschriften waarbij het feit strafbaar is gesteld. Hieraan ligt ten grondslag dat de beschrijving van het gebeuren in de tenlastelegging voldoende specifiek moet zijn. De tenlastelegging dient de verdachte immers te informeren over het voorval waarvoor hij terecht moet staan, zodat hij weet waartegen hij zich moet verdedigen. Ook voor de rechter is de tenlastelegging leidend. Het strafrechtelijk verwijt dat de verdachte ten laste wordt gelegd moet derhalve voldoende worden verfeitelijkt in de tenlastelegging opdat iedereen weet waar tijdens het proces de aandacht zich op moet richten.
In feit 4 is ten laste gelegd dat de verdachte, al dan niet samen met een of meer anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt. De feitelijke omschrijving houdt in dat aan de verdachte wordt verweten dat hij en/of zijn mededader(s) (telkens) meermalen, althans eenmaal een of meer voorwerpen, te weten tenminste 13.000,- euro, althans één of meerdere geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen of een of meer andere in de tenlastelegging omschreven handelingen heeft verricht.
Het is, mede gezien de grote hoeveelheid verschillende bedragen in het dossier, voor de rechtbank niet duidelijk op welk bedrag of welke bedragen, al dan niet als een totaal van een aantal bedragen, de officier van justitie heeft gedoeld bij het opstellen van de tenlastelegging. De uitleg van de officier van justitie ter terechtzitting is daartoe niet toereikend geweest.
De rechtbank zal de dagvaarding dan ook voor dit feit nietig verklaren, omdat de tenlastelegging niet voldoet aan de wettelijke eisen.
Voor het overige is de dagvaarding geldig.
Vrijspraak Feit 1
De verdachte wordt verweten dat hij, al dan niet samen met een ander of anderen, opzettelijk en wederrechtelijk is binnengedrongen in een geautomatiseerd werk, te weten een server of netwerk van de ABN AMRO Bank. Daartoe zouden een of meer ‘Tikkie’-links zijn verzonden naar het slachtoffer, waarbij die naar phishings websites zou zijn geleid, waardoor de inloggegevens van de bankrekening van het slachtoffer zouden zijn verkregen. Met die gegevens zouden de verdachte en of een van zijn medeverdachten betalingen hebben verricht.
In deze zaak heeft het slachtoffer verklaard dat zijn vriendin tickets voor een operavoorstelling op Marktplaats te koop had aangeboden. Op verzoek van een kandidaat-koper werd via een ‘Tikkie’-betaallink € 0,01 overgemaakt, ter controle van het opgegeven banknummer. Hierna werd het contact tussen koper en verkoper verbroken.
Later bleek dat er sprake was van vreemde transacties op de rekening van het slachtoffer. Zo waren er bedragen van € 432,50 en € 522,00 overgemaakt naar een voor het slachtoffer onbekende rekening. De houder van deze rekening heeft verklaard dat zij haar bankpas, pincode en inloggegevens had afgegeven aan ene ‘ [bijnaam verdachte] ’. Uit onderzoek kwamen sterke aanwijzingen naar voren dat dit de verdachte zou zijn. Daarmee is echter niet komen vast te staan dat het de verdachte is geweest die een ‘Tikkie’-betaallink naar het slachtoffer heeft verzonden en/of is binnengedrongen in de server of het netwerk van de ABN AMRO Bank. Tevens ontbreekt het bewijs dat een van de medeverdachten dat heeft gedaan, laat staan dat de verdachte als medepleger daarvan kan worden aangemerkt. Bij gebrek aan bewijs dient de verdachte dan ook van dit feit te worden vrijgesproken.
Feit 6
De verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 21 januari 2019 met anderen heeft deelgenomen aan een organisatie, die tot doel had het plegen van misdrijven, te weten computervredebreuk, oplichting en witwassen.
Onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) moet worden verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon.
Uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting valt het bewijs te construeren dat de verdachte en anderen, soms in wisselende, soms in dezelfde samenstelling, vele malen hebben samengewerkt om geld te “maken”. Zoals hierna in dit vonnis nog besproken zal worden kan met de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden aangetoond worden dat de verdachte zich in een aantal gevallen met een ander of anderen heeft schuldig gemaakt aan deelneming aan strafbare feiten. Om te kunnen bewijzen dat er meer was dan deze vormen van strafbare deelneming is het nodig dat uit de bewijsmiddelen tevens kan worden afgeleid dat er in de ten laste gelegde periode tussen verdachte en die ander(en) een samenwerkingsverband bestaan heeft, met een zekere duurzaamheid en structuur, dat het plegen van misdrijven nastreeft.
De verdachten hebben zich over het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband niet uitgelaten. Uit de bewijsmiddelen blijkt weliswaar dat de verdachten in wisselende verbanden met elkaar samenwerkten, maar de bewijsmiddelen leveren - ook in onderlinge samenhang bezien - te weinig basis om te komen tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat er tussen de verdachten een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur als hiervoor bedoeld heeft bestaan. Ook ten aanzien van dit feit dient daarom vrijspraak te volgen.
Lees hier de volledige uitspraak.