Toepassing art. 74 AWR

Gerechtshof Amsterdam 29 juni 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1866

De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 31 mei 2016 veroordeeld ter zake van kort gezegd - medeplegen van een feit bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, zichzelf of een ander gelegenheid en middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit verschaffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit in de periode van 12 april 2012 tot en met 14 januari 2014, handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III op 14 januari 2014, medeplegen van aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is op 24 november 2013 en medeplegen van het opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod, meermalen gepleegd in de periode van 25 oktober 2012 tot en met 21 mei 2013.

Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 17 januari 2017 het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in de strafzaak. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.

De raadsman heeft zich beroepen op het bepaalde in artikel 74 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR). Nu het gaat om een ontneming op basis van overtreding van een feit dat geregeld is in de Wet op de accijns, een belastingwet, is artikel 36e Wetboek van Strafrecht (Sr) niet van toepassing en is het aan de fiscus om de niet aangegeven belasting alsnog te innen.

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontnemingsberekening niet ziet op het fiscale voordeel dat de betrokkene heeft verkregen door de overtreding van de Wet op de accijns, maar op de winst uit zwarte handel in sigaretten, derhalve voordeel uit witwassen.

In artikel 74 van de AWR is bepaald dat ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel op de voet van artikel 36e Sr niet mogelijk is ter zake van bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten. Gevorderd wordt niet de door de betrokkene ontdoken accijns, maar de winst die hij op de sigarettenhandel heeft behaald. Hij heeft deze winst alleen kunnen maken omdat hij ten onrechte geen accijns heeft betaald over de sigaretten. Daarmee hangt die winst zo zeer samen met het niet betalen van accijns, die de fiscus kan naheffen, dat ontneming op grond van artikel 36e Sr buiten toepassing moet blijven. Daar komt nog bij dat het voordeel uit de winst bovendien bij de naheffing van de accijns in feite tenietgaat omdat daarin juist het wederrechtelijk verkregen voordeel is gelegen. Het hof verwerpt het verweer.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^