Toewijzing vordering benadeelde partij: rechtstreekse schade nu bewezenverklaarde medeplegen van (opzet)witwassen dusdanig samenhangt met de oplichting die eraan voorafging
/Rechtbank Amsterdam 6 juli 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:3320
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van ruim 1,3 miljoen euro. Door het beschikbaar stellen van bankrekeningen heeft verdachte het mogelijk gemaakt voor de oplichters van de Franse bedrijven om hun uit die oplichting verkregen opbrengsten door te sluizen. Deze bedragen werden daarmee aan het zicht van banken en justitie onttrokken en als buit veiliggesteld, waarvan verdachte ook een percentage zou ontvangen. Mede door het handelen van verdachte zijn de Franse bedrijven ernstig gedupeerd. De rechtbank stelt vast dat de bewezenverklaring afwijkt van het standpunt van de officier van justitie. Dat komt onder meer vanwege een onvolledig dossier, op grond waarvan ten aanzien van alle verdachten in dit onderzoek kan worden gesteld dat de bewezenverklaarde bedragen niet altijd overeenkomen met de rol zoals die uit het politiedossier naar voren komt. Daarmee is het tamelijk arbitrair welke bedragen op welke bankrekeningen zijn gekomen en welke verdachten daaraan gekoppeld zijn. Daar staat tegenover dat verdachte bankrekeningen en inloggegevens heeft aangeleverd en vervolgens geen verklaring heeft gegeven over de gang van zaken met betrekking tot de bankrekeningen.
De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken onderling hebben afgesproken. Voor fraudedelicten geldt bij een fraudebedrag van 1 miljoen en meer als uitgangspunt een gevangenisstraf van 24 maanden of hoger. Gelet op de hoogte van het witgewassen bedrag (ruim 1,3 miljoen euro), en de rol van verdachte in verhouding tot de medeverdachten neemt de rechtbank als uitgangspunt een gevangenisstraf van 17 maanden.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. De rechtbank weegt dit in straf verzwarende zin mee.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Het heeft namelijk te lang geduurd voordat er uitspraak wordt gedaan in deze zaak. Daardoor heeft verdachte onnodig lang in onzekerheid gezeten over de afdoening van de zaak. Ter compensatie van die onzekerheid krijgt hij een mildere straf.
In beginsel moet een strafzaak binnen twee jaar tot een afronding komen. Als beginpunt van de redelijke termijn neemt de rechtbank het eerste verhoor van verdachte op 15 augustus 2016. Vanaf dat moment kon verdachte verwachten dat hij zou worden vervolgd. De zaak had dus in beginsel uiterlijk twee jaar later, op 15 augustus 2018, afgerond moeten zijn met een eindvonnis van de rechtbank. De rechtbank doet pas op 6 juli 2020 uitspraak. De redelijke termijn is dus met bijna twee jaar overschreden. Dat is een forse overschrijding die niet aan de verdediging te wijten is, maar vooral aan organisatorische en logistieke kwesties bij de rechtbank en het Openbaar Ministerie. Voor de overschrijding van de redelijke termijn zal één maand van de gevangenisstraf worden afgetrokken.
De rechtbank vindt gelet op al deze omstandigheden een gevangenisstraf van 16 maanden passend.
Bewezenverklaring
Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
Gevangenisstraf van 16 maanden.
Benadeelde partij
De benadeelde partij naam bedrijf 1 vordert €212.566,77 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van €12.010 aan kosten voor rechtsbijstand. De benadeelde partij heeft de rechtbank verzocht de vordering hoofdelijk toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide posten kunnen worden toegewezen met de wettelijke rente daarover. Zij verzoekt de rechtbank geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Naam bedrijf 1 is een bedrijf dat zelf de nodige incassomaatregelen kan nemen. Daarom is het niet nodig om de staat daarmee te belasten.
De verdediging vindt dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen of niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de gevorderde schade in een te ver verwijderd verband staat tot wat bewezen verklaard zou kunnen worden. Ook vindt de verdediging dat geen schadevergoedingsmaatregel zou moeten worden opgelegd, omdat de benadeelde partij een professionele onderneming is.
Materiële schade
De rechtbank vindt dat het bewezen verklaarde medeplegen van (opzet)witwassen in dit geval dusdanig samenhangt met de oplichting die eraan voorafging en dat het witwassen zodanig bepalend is geweest voor het ontstaan van de schade dat de schade van de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van dat witwassen moet worden aangemerkt.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 1C bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De hoogte van het gevorderde bedrag is niet betwist. De schadevergoeding wordt geheel, voor een bedrag van €212.566,77, toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2016, de dag waarop het strafbare feit is gepleegd.
Proceskosten
De proceskosten zijn door de verdediging niet betwist. Omdat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. Die kosten begroot de rechtbank aan de hand van het ‘Liquidatietarief rechtbank en gerechtshoven’ op €12.010 (gebaseerd op 5 punten in een zaak met een geldswaarde van €195.000 tot €390.000). Daarnaast wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank volgt de officier van justitie en legt de schadevergoedingsmaatregel niet op. De benadeelde partij is een professionele onderneming is die in staat moet worden geacht zelf de incasso van de toegewezen vordering ter hand te nemen.
Lees hier de volledige uitspraak.