Uitdrukkelijk onderbouwde standpunt m.b.t. betrouwbaarheid getuigenverklaringen & artikel 9a Sr

Hoge Raad 4 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:238

Feiten

Verdachte is bij arrest van 15 mei 2012 door het gerechtshof Arnhem wegens 1. mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel en 2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren. Tevens is beslist op de vordering van de benadeelde partij en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Tweede Middel

Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inzake de betrouwbaarheid van de verklaringen van betrokkene 1, betrokkene 2 en betrokkene 3.

Beoordeling Hoge Raad

Ingevolge art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv dient een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat door de rechter niet is aanvaard, in de uitspraak beargumenteerd te worden weerlegd. Omtrent de aan de mate van motivering te stellen eisen komt onder meer betekenis toe aan de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten. De motiveringsplicht gaat voorts niet zo ver dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan. (Vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006/393)

Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep het standpunt ingenomen dat de verklaringen die betrokkene 1, betrokkene 2 en betrokkene 3 bij de politie en bij de Rechter-Commissaris hebben afgelegd innerlijk en onderling tegenstrijdig zijn en derhalve als leugenachtig van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Het Hof heeft, in afwijking van hetgeen door de raadsman is aangevoerd, de verklaringen die betrokkene 1, betrokkene 2 en betrokkene 3 bij de politie hebben afgelegd, voor het bewijs gebezigd. Blijkens zijn overwegingen heeft het Hof geoordeeld dat hetgeen namens de verdachte is aangevoerd strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde, wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen en dat het geen reden heeft aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Daarin ligt als (gemotiveerd) oordeel van het Hof besloten dat de tot het bewijs gebezigde verklaringen in zoverre overeenstemmen dat de verdachte in het zicht van de anderen een mes in zijn hand had en in zoverre niet onderling tegenstrijdig zijn en dat de gestelde onderlinge tegenstrijdigheden en de door de verdediging gesignaleerde afwijkingen tussen de verklaringen die bij de politie zijn afgelegd en de verklaringen die bij de Rechter-Commissaris zijn afgelegd niet van die aard en ernst zijn dat de tot het bewijs gebezigde verklaringen als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Aldus heeft het Hof ten aanzien van het door de verdediging naar voren gebrachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunt de redenen opgegeven, als bedoeld in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv, die ertoe hebben geleid dat dit standpunt niet door het Hof is aanvaard. Mede gelet op hetgeen in 2.3 is overwogen behoefde het Hof niet nader in te gaan op hetgeen door de raadsvrouwe voor het overige en met betrekking tot de inhoud van de verklaringen is aangevoerd.

Het middel is tevergeefs voorgesteld.

Derde Middel

Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat art. 9a Sr moet worden toegepast.

Beoordeling Hoge Raad

Hetgeen de raadsvrouwe van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep in verband met de strafoplegging naar voren heeft gebracht, is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 19.

Het Hof heeft de verdachte ter zake van 1. mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel" en 2. "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd", veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen hechtenis, de verdachte veroordeeld aan de benadeelde partij betrokkene 4 ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een schadevergoeding te betalen van € 250,-, te vermeerderen met de kosten van tenuitvoerlegging tot aan de datum van de uitspraak begroot op € 459,- en aan de verdachte de verplichting opgelegd om aan de Staat, ten behoeve van betrokkene 4, een bedrag te betalen van € 250,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis.

De bestreden uitspraak houdt onder het opschrift 'Oplegging van straf en/of maatregel' het volgende in:

"De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken."

Het kennelijke oordeel van het Hof dat het onderdeel van de pleitnota dat betrekking heeft op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte met daaraan toegevoegd "9A (schuld zonder strafoplegging)" niet een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv oplevert, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

Het middel is tevergeefs voorgesteld.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^