Uitspraak in zaak over arbeidsovereenkomst tussen hoogleraar en Rijksuniversiteit Groningen
/Rechtbank Noord-Nederland 26 maart 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:1406
Een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de RUG en een hoogleraar is toegewezen. Het verzoek tot ontbinding werd gedaan op grond van artikel 7:669, lid 3, onder e BW.
De werknemer heeft zonder de RUG daarin op dat moment te kennen in augustus 2014 een stichting (SNG) opgericht en vanaf die datum gelden die bestemd waren voor de RUG op de bankrekening van die stichting laten bijschrijven. Daarmee heeft hij iedere controle door de RUG over die gelden onmogelijk gemaakt en heeft hij de RUG de mogelijkheid onthouden om zelf te beslissen over de wijze waarop die gelden zouden worden besteed.
De kantonrechter acht de handelwijze van de werknemer zeer laakbaar en daarom ernstig verwijtbaar. Dat hij een en ander niet heeft gedaan om zichtzelf te bevoordelen of de RUG te benadelen maakt dit niet anders.
Opzegverbod wegens ziekte
Het opzegverbod wegens ziekte staat niet in de weg aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst omdat het verzoek daartoe van de RUG geen verband houdt met de ziekte van de werknemer (artikel 7:671b, lid 6 BW).
Grote staat van dienst
De werknemer heeft een grote staat van dienst en heeft gedurende zijn 25-jarig dienstverband veel betekend voor de RUG. Deze staat van dienst neemt echter niet weg dat de werknemer beslissingen heeft genomen en uitgevoerd die zodanig indruisen tegen de belangen van de RUG, dat van de RUG in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Incidenteel verzoek afgewezen
Een incidenteel verzoek ex artikel 843a Rv van de werknemer tot afgifte van en/of inzage in geanonimiseerd rapport en specifieke stukken afgewezen omdat de werknemer daarbij in het kader van de onderhavige ontslagprocedure geen rechtmatig belang heeft.
Lees hier de volledige uitspraak.