Verdachte heeft als administratiekantoor nagelaten om meerdere ongebruikelijke transacties te melden
/Rechtbank Den Haag 11 oktober 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:13678
Verdachte drijft een onderneming die diensten verricht als administratiekantoor. Sinds de oprichting van verdachte op 29 januari 2003 is bestuurder enig statutair bestuurder van verdachte. Zijn functie is die van directeur-grootaandeelhouder. Verdachte heeft in de periode van 2012 tot en met medio 2013 ieder kwartaal werkzaamheden verricht voor bedrijf, handelend onder de naam bedrijfsnaam. Verdachte heeft voor deze klant de administratie verwerkt door gegevens in te voeren in een softwarepakket en aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting ingevuld en ingediend.
Over de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 april 2013 heeft de Belastingdienst een onderzoek ingesteld naar bedrijf. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat er binnen die onderneming veelal werd betaald met contant geld, maar dat geen kasboek is bijgehouden. Verder heeft bedrijf in deze periode, al dan niet contant, bedragen ontvangen van verschillende personen variërend in omvang van €10.000 tot €50.000. Deze bedragen zijn als lening in de administratie verwerkt, terwijl geen onderliggende leningsovereenkomsten zijn aangetroffen. Ook is eind 2012 een bedrag van €150.000 contant opgenomen van de rekening van bedrijf. Deze transactie wordt evenmin met stukken onderbouwd.
Contante leningen
Uit een door bestuurder op verzoek van het Bureau Financieel Toezicht opgesteld leningenoverzicht blijkt dat bedrijf de volgende bedragen per kas heeft ontvangen:
- op 8 januari 2011 een bedrag van €20.000 van betrokkene 1;
- op 10 januari 2011 een bedrag van €20.000 van betrokkene 2 en
- op 10 januari 2011 een bedrag van €20.000 van betrokkene 3.
Leningen per bank
Uit het hiervoor bedoelde leningenoverzicht blijkt verder dat Ocean Car Sale de volgende bedragen per bank heeft ontvangen:
- op 7 maart 2011 een bedrag van €10.000 van betrokkene 6;
- op 9 maart 2011 een bedrag van €10.000 van betrokkene 5;
- op 21 maart 2011 een bedrag van €10.000 van betrokkene 5 en
- op 7 april 2011 een bedrag van €10.000 van betrokkene 5.
De rechtbank tekent hierbij aan dat de stortingen van betrokkene 5 op 21 maart 2011 en 7 april 2011 buiten de ten laste gelegde periode van 7 maart 2011 tot en met 9 maart 2011 vallen. Om die reden zal verdachte voor wat betreft deze twee bedragen worden vrijgesproken, en zal in het hiernavolgende, naast de storting van Karaman, alleen de storting van betrokkene 5 op 9 maart 2011 in aanmerking worden genomen.
Voorts is uit onderzoek door de Belastingdienst naar voren gekomen dat bedrijf de volgende bedragen heeft ontvangen onder vermelding van “lening”.
- op 17 december 2012 een bedrag van €50.000 van betrokkene 4
- op 18 december 2012 een bedrag van €50.000 van betrokkene 4
- op 19 december 2012 een bedrag van €50.000 van betrokkene 4
Kasopname
Ten slotte blijkt uit het onderzoek door de Belastingdienst dat betrokkene 1 op 21 december 2012 een kasopname van de rekening van bedrijf heeft gedaan ter grootte van €150.000.
bestuurder heeft namens verdachte verklaard dat hij de hiervoor bedoelde contante stortingen en de stortingen per bank in de boekhouding van bedrijf heeft verwerkt als lening, dat er volgens hem wel leningsovereenkomsten waren opgemaakt en dat hij niet meer weet of hij bedrijf vragen heeft gesteld over deze transacties.
Ter terechtzitting heeft bestuurder namens verdachte verklaard dat hij de in de tenlastelegging genoemde transacties kent, dat bedrijf in antwoord op zijn vraag daarover heeft gezegd dat hij de transacties in de administratie moest verwerken als lening en dat hij niet meer weet of hij leningsovereenkomsten heeft gezien. Verder heeft bestuurder verklaard dat hij de leningen en de kasopname niet opmerkelijk vond en dat hij er verder niet bij heeft stilgestaan.
Geen melding
Verdachte heeft geen melding gedaan van ongebruikelijke transacties binnen bedrijf. bestuurder heeft namens verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij er destijds niet van op de hoogte was dat er melding moest worden gedaan. Hij werd zich hiervan pas bewust na het bezoek van de ambtenaar van toezicht in 2014.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de contante leningen aan bedrijf van in totaal €60.000, de leningen aan bedrijf van (in totaal) €40.000 en €150.000 en de opname van het bedrag van €150.000 van de rekening van bedrijf ongebruikelijke transacties zijn, zoals bedoeld in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), dat verdachte een instelling is die hiervan (derhalve) melding had moeten doen en dat zij dit opzettelijk heeft nagelaten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken. Daartoe is ten eerste aangevoerd dat verdachte niet de normadressaat is van de meldingsplicht die voortvloeit uit artikel 16 van de Wwft, aangezien zij geen instelling in de zin van artikel 1 van de Wwft is. Ten tweede is aangevoerd dat geen sprake was van objectieve of subjectieve indicatoren die noopten tot het melden van de in de tenlastelegging genoemde transacties. Ten slotte heeft de raadsman betoogd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het overtreden van artikel 16 van de Wwft, omdat zij zich niet (goed) bewust was van haar verplichtingen onder de Wwft.
De beoordeling rechtbank
Verdachte instelling in de zin van de Wwft
Op grond van artikel 16 van de Wwft dient een ‘instelling’ melding te doen van transacties met een ongebruikelijk karakter. De rechtbank ziet zich ten eerste gesteld voor de vraag of verdachte kan worden aangemerkt als ‘instelling’ zoals bedoeld in de Wwft.
Vanaf 1 augustus 2008 wordt op grond van artikel 1 van de Wwft (sub 11) onder instelling onder meer verstaan – kort gezegd –: een externe registeraccountant of externe accountant-administratieconsulent of een belastingadviseur, dan wel een (rechts)persoon die zelfstandig onafhankelijk beroeps- of bedrijfsmatig vergelijkbare activiteiten verricht. Vanaf 1 januari 2013 wordt op grond van artikel 1 van de Wwft (sub 11) onder instelling onder meer verstaan: een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die als externe registeraccountant of externe accountant-administratieconsulent zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten waaronder forensische accountancy uitoefent, dan wel een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, voor zover die anderszins zelfstandig onafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verricht, of (sub 23) een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die als belastingadviseur zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten uitoefent, dan wel een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, voor zover die anderszins zelfstandig onafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verricht.
Blijkens de memorie van toelichting bij de wijziging van de Wwft (Kamerstukken II, 2011-2012, 33238, nr. 3) is voor de reikwijdte van artikel 1 van de Wwft de aard van de werkzaamheden die worden verricht doorslaggevend, en niet degene die de dienst verricht. Voor zover de verdediging evenwel heeft bedoeld te betogen dat verdachte als administratiekantoor hoe dan ook niet valt onder de reikwijdte van de Wwft, wordt dat verweer verworpen. Alleen al uit de op de Wwft gebaseerde – ten tijde van de ten laste gelegde gedragingen geldende – Specifieke leidraad naleving WWFT voor accountants, belastingadviseurs enadministratiekantoren (onderstreping rechtbank) d.d. 1 april 2011 van het BFT, opgesteld in overleg met de betrokken beroepsorganisaties, blijkt dat administratiekantoren zoals verdachte worden gezien als ‘instelling’ in de zin van artikel 1 van de Wwft.
De vraag is dan of de diensten die verdachte verrichtte voor bedrijf vallen binnen het bereik van de Wwft.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is vast komen te staan dat verdachte voor bedrijf de administratie verwerkte door gegevens in te voeren in een softwarepakket en de aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting invulde en indiende. Verdachte verrichtte dus activiteiten die bedrijfsmatig vergelijkbaar zijn met activiteiten die ook door externe registeraccountants, dan wel een externe accountant-administratieconsulenten of belastingadviseurs worden verricht. Dat de activiteiten die verdachte voor bedrijf verrichtte, naar de raadsman heeft betoogd, beperkter van aard zijn dan activiteiten die doorgaans door registeraccountants en externe accountant-administratieconsulenten of belastingadviseurs worden verricht, doet er niet aan af dat het gaat om activiteiten die bedrijfsmatig vergelijkbaar zijn met activiteiten die ook door die beroepsgroepen worden verricht. Voor de kwalificatie als instelling in de zin van artikel 1 van de Wwft is immers niet vereist dat een rechtspersoon alle activiteiten verricht die een externe registeraccountant, externe accountant-administratieconsulent of belastingadviseur ook verricht.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte bij het verrichten van diensten voor bedrijf viel onder het begrip ‘instelling’, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wwft.
Toerekening aan verdachte als rechtspersoon
De ten laste gelegde gedragingen van verdachte zijn feitelijk verricht door bestuurder, directeur van verdachte. Deze gedragingen vielen naar het oordeel van de rechtbank binnen de sfeer en de normale bedrijfsvoering van verdachte, en kunnen dus worden toegerekend aan verdachte als rechtspersoon. De verdediging heeft dit ook niet betwist.
Transacties vermeld in tenlastelegging ongebruikelijke transacties
De rechtbank dient voorts te beoordelen of sprake was van transacties met een ongebruikelijk karakter, in de zin van artikel 16 van de Wwft.
Om te bepalen of transacties een ongebruikelijk karakter hebben, zijn op grond van artikel 15 van de Wwft bij algemene maatregel van bestuur objectieve en subjectieve indicatoren vastgesteld. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat objectieve indicatoren in deze zaak niet aan de orde zijn.
Transacties die op grond van subjectieve indicatoren gemeld moeten worden, zijn die waarbij de meldingsplichtige aanleiding heeft te veronderstellen dat zij verband kunnen houden met witwassen of het financieren van terrorisme. Subjectieve indicatoren zijn opgenomen in verschillende richtlijnen van toezichthouders.
Naar het oordeel van de rechtbank moeten de contante leningen van in totaal €60.000 en de leningen per bank van (in totaal) €20.000 en €150.000 die in de ten laste gelegde periode op de bankrekening van bedrijf zijn gestort, worden aangemerkt als ongebruikelijke transacties. Datzelfde geldt voor de kasopname van €150.000 op 21 december 2012. Dit gelet op de volgende indicatoren, destijds vermeld in Bijlage 1 bij de Specifieke leidraad naleving WWFT voor accountants, belastingadviseurs, administratiekantoren d.d. 1 april 2011:
D2: De transactie is naar aard of uitvoering ongebruikelijk
E3: Het betaalverkeer vertoont een ongebruikelijk patroon. De gelden waarover de cliënt beschikt zijn afkomstig uit onduidelijke bronnen of de door de cliënt aangegeven bronnen zijn onwaarschijnlijk of onvoldoende gedocumenteerd
J9: Er is sprake van betalingen zonder factuur
J10: Er is sprake van betalingen zonder schriftelijke overeenkomst
Naar het oordeel van de rechtbank hadden voormelde transacties vragen moeten oproepen bij verdachte. De betaling van aanzienlijke bedragen door privé personen aan een rechtspersoon, zonder gedocumenteerde titel, is ongebruikelijk. Weliswaar heeft bestuurder namens verdachte verklaard dat hij bij bedrijf heeft nagevraagd hoe hij de bedragen moest boeken. Het antwoord op die vraag, dat de contante stortingen en de stortingen per bank als leningen aan bedrijf moesten worden geadministreerd, nam evenwel - zonder onderliggende leningsovereenkomsten - het ongebruikelijke karakter van de bewuste transacties niet weg. Namens de verdediging is verder nog aangevoerd dat betrokkene 4 heeft verklaard dat de meeste leningsovereenkomsten bij bedrijf mondeling werden gesloten. Daarvan uitgaande, had het op de weg van verdachte gelegen om navraag te doen naar de aard en inhoud van die mondelinge leningsovereenkomsten, teneinde de herkomst van de op de rekening van bedrijf gestorte bedragen te kunnen verklaren. Dit heeft zij echter nagelaten.
Voorts is geen enkele verklaring gegeven voor de kasopname van €150.000 door betrokkene 1 op 21 december 2012. De raadsman heeft daarover naar voren gebracht dat op het rekeningafschrift voor verdachte niet zichtbaar was wie het bedrag had opgenomen. Die omstandigheid doet aan het ongebruikelijke karakter van deze transactie echter niets af. Verdachte was daardoor in ieder geval niet ontslagen van haar verplichting om de herkomst of grondslag van de transactie na te gaan. In tegendeel, verdachte had moeten verifiëren op welke grond dit bedrag aan de rekening van bedrijf was onttrokken en zij had bij het ontbreken van een verklaring daaromtrent de transactie, evenals de stortingen op de rekening, moeten melden op grond van artikel 16 van de Wwft.
Opzet
Ten aanzien van het ten laste gelegde, maar door de verdediging betwiste, opzet overweegt de rechtbank als volgt.
De voorschriften van de Wwft zijn ordeningsrecht. Gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin ‘kleurloos’ opzet in het ordeningsrecht voldoende wordt geacht om tot een bewezenverklaring te komen, is niet vereist dat het opzet van de verdachte ook is gericht op het niet naleven van de op de verdachte rustende wettelijke verplichting om ongebruikelijke transacties te melden aan het meldpunt (vlg. HR 24 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8783 en HR 21 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2684). Met andere woorden: de namens verdachte gestelde ontbrekende kennis van de regelgeving staat aan het bewijs van het opzet op het niet melden van de ongebruikelijke transacties niet in de weg.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten de voormelde ongebruikelijke transacties (de contante leningen ad in totaal €60.000 de leningen per bank ad in totaal €20.000 en
€150.000 en de kasopname van €150.000) (onverwijld) te melden. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan de haar ten laste gelegde opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wwft.
Bewezenverklaring
Opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
Geldboete van €8.000, waarvan €4.000 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Lees hier de volledige uitspraak.