HR over bedragen die voorwerp zijn van schuldwitwassen
/Hoge Raad 29 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2718
Tegen de betrokkene is een strafrechtelijk financieel onderzoek gestart. Dat onderzoek heeft hetzelfde parketnummer (11/510299-09) gekregen als de zaak waarin de betrokkene is vervolgd wegens het witwassen van twee auto’s en waarin zij uiteindelijk is veroordeeld wegens het schuldwitwassen van één auto. Tot een ontnemingsprocedure heeft deze zaak niet geleid. In een andere strafzaak (met parketnummer 11/870144-10) is de betrokkene vervolgd en veroordeeld wegens het schuldwitwassen van een geldbedrag op een haar toebehorende Marokkaanse bankrekening, meermalen gepleegd en voor sociale zekerheidsfraude. Gedurende de nieuwe strafzaak is voornoemd strafrechtelijk financieel onderzoek voortgezet. In deze strafzaak is de betrokkene door de rechtbank Rotterdam op 24 januari 2013 en door het hof Den Haag op 8 juli 2015 veroordeeld wegens schuldwitwassen en sociale zekerheidsfraude.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in de ontnemingszaak bij uitspraak van 8 juli 2015 de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 januari 2013 met aanvulling van gronden bevestigd. Daarbij is de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 299.350 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het Hof heeft de uitspraak waarvan hoger beroep met aanvulling van gronden bevestigd en daarmee ook de schatting van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel tot de zijne gemaakt. De rechtbank heeft ten aanzien van de schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit baten van schuldwitwassen, meermalen gepleegd, het volgende overwogen:
"2.3.3 Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Bij de bepaling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Op grond van de bewijsmiddelen heeft de rechtbank het navolgende vastgesteld.
Uit de bankafschriften van de Banque Populaire met het rekeningnummer [0001] op naam van verdachte blijkt dat er in de bewezenverklaarde periode van 1 januari 2001 tot en met 11 november 2010 op voornoemde rekening diverse malen - onder meer door verdachte zelf - geldbedragen zijn gestort. Ook blijkt uit die bankafschriften dat op 11 november 2010 het saldo op voornoemde rekening MAD (Marokkaanse Dirham) 3.981.430,40 bedroeg en dat op 22 december 2000 het saldo op voornoemde rekening MAD 634.004,16 bedroeg.
Dit betekent dat in de bewezenverklaarde periode van 1 januari 2001 tot en met 11 november 2010 op voornoemde rekening in totaal een bedrag van MAD 3.347.426,24 is gestort.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank aannemelijk geworden dat verdachte door middel van de bewezenverklaarde strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Zij schat het bedrag daarvan op basis van de hoogste wisselkoers in de periode 2010 - 2011 van 11,1820 MAD/EUR (zie Doc F/019) op (MAD 3.347.426,24/11,1820 =) 299.358,45 euro en rondt dit bedrag af op € 299.350,-."
Tweede middel
Het middel komt op tegen de motivering van het Hof van de schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de baten van het in de strafzaak bewezen verklaarde "schuldwitwassen, meermalen gepleegd".
Beoordeling Hoge Raad
Het oordeel van het Hof berust kennelijk op de opvatting dat de in de bewezenverklaarde periode gestorte bedragen van in totaal MAD 3.347.426,24 (het equivalent van € 299.350,-), nu zij voorwerp van het bewezenverklaarde feit 'schuldwitwassen' waren, reeds daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel vormen. Die opvatting is niet juist (vgl. HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5217, NJ 2013/93).
Het middel is terecht voorgesteld.
Derde en het vierde middel
Het derde middel bevat de klacht dat het oordeel van het hof inhoudt dat de betrokkene ook wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gegenereerd door middel van of uit de baten van ‘schuldwitwassen', meermalen gepleegd’ in de periode van 1 januari 2001 tot 14 december 2001, terwijl schuldwitwassen in die periode niet strafbaar was.
Het vierde middel klaagt erover dat de bestreden beslissing geen beslissing bevat over de vraag of de betrokkene in de periode voorafgaand aan de bewezen verklaarde periode, te weten vóór 1 januari 2007, wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gegenereerd door middel van soortgelijke feiten of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan. Naar de kern genomen klagen de middelen over het oordeel van het hof dat het geschatte voordeel is verkregen door middel van of uit de baten van het in de strafzaak onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde ‘schuldwitwassen', meermalen gepleegd’.
Beoordeling Hoge Raad
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 19 en 20 zijn de middelen terecht voorgesteld.
De conclusie luidt op deze punten als volgt:
19. Daarbij komt dat het oordeel van het hof ook in het licht van de in de hoofdzaak bewezen verklaarde periode niet begrijpelijk is. Zoals opgemerkt, vangt de door het hof ten aanzien van feit 1 meer subsidiair bewezen verklaarde periode aan op 1 januari 2007. In de in zoverre bevestigde uitspraak van de rechtbank in de onderhavige ontnemingsprocedure wordt de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel echter gebaseerd op een bewezen verklaarde periode vanaf 1 januari 2001. Ook om die reden is het oordeel dat de betrokkene door middel van het bewezen verklaarde ‘schuldwitwassen, meermalen gepleegd’ wederechtelijk verkregen voordeel heeft gegenereerd tot een bedrag van € 299.358,45, dat klaarblijkelijk mede is gebaseerd op stortingen die hebben plaatsgevonden vóór 1 januari 2007, niet begrijpelijk.11 Daarbij merkt de steller van het middel voorts terecht op dat tijdens een deel van de in aanmerking genomen periode, te weten van 1 januari 2001 tot 14 december 2001, schuldwitwassen in Nederland nog geen strafbaar feit was.12
20. Ook indien zou worden aangenomen dat het hof het oog heeft gehad op beide bewezen verklaarde feiten, dus ook op de onder 2 bewezen verklaarde sociale zekerheidsfraude met ingangsdatum 1 januari 2001, acht ik het oordeel van het hof niet zonder meer begrijpelijk. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is immers niet begrijpelijk in welke mate het als wederrechtelijk verkregen voordeel bestempelde bedrag dat is gebaseerd op stortingen op een Marokkaanse bankrekening afkomstig is uit de bewezen verklaarde sociale zekerheidsfraude. Voor zover het hof heeft aangenomen dat het gehele bedrag aan stortingen als wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van of uit de baten van de sociale zekerheidsfraude valt aan te merken, is dat oordeel evenmin begrijpelijk.
Lees hier de volledige uitspraak.