Verdachte heeft als ambtenaar van de gemeente Den Haag diverse giften aangenomen en gevraagd
/Rechtbank Den Haag 14 januari 2016, ECLI:NL:RBDHA:2015:16051 Verdachte heeft als ambtenaar van de gemeente Den Haag diverse giften aangenomen en gevraagd van een eigenaar van een bedrijf in groenvoorzieningen dat regelmatig opdrachten uitvoerde voor de gemeente die door verdachte werden gegund. De totale waarde van de door de rechtbank vastgestelde giften aan verdachte en diens zuster bedraagt ongeveer €35.000 in een periode van ongeveer drie jaar. Verdachte heeft voorts enkele facturen vervalst. Ook heeft hij een valse factuur in zijn eigen administratie gebruikt om als echt te dienen.
Aanleiding
Op 28 november 2011 heeft de Rijksrecherche een anonieme brief ontvangen waarin als afzender is vermeld “een bezorgde Hagenaar”. In de brief uit de schrijver de verdenking van mogelijke corruptie door een ambtenaar van de gemeente Den Haag, te weten verdachte.
Verdachte zou volgens de briefschrijver een levensstandaard hebben die niet past bij zijn betrekking als gemeenteambtenaar. Voorts maakt de schrijver melding van het feit dat verdachte in augustus 2011 een Mercedes E220 met het kentekennummer auto verdachte heeft gekocht, welke auto volgens de schrijver al gauw €65.000 zou kosten. Opvallend is volgens de schrijver dat genoemde Mercedes in april 2011 nieuw is aangeschaft door betrokkene 1 van het bedrijf betrokkene 2.
Na onderzoek door de Rijksrecherche bleek dat verdachte inderdaad deze Mercedes en twee caravans op zijn naam heeft staan. Eén van de caravans zou een waarde van rond de €27.950 hebben.
Voorts bleek dat voornoemde Mercedes op 18 april 2011 voor het eerst op naam is gesteld en wel op naam van betrokkene 2. Op 5 augustus 2011 werd de Mercedes geregistreerd op naam van een Mercedes dealer te Naaldwijk en vervolgens – twee minuten later – op naam van verdachte.
Door de Rijksrecherche was in maart 2011 reeds een onderzoek gestart onder onderzoeksnaam 1. Tijdens dat onderzoek is de verdenking ontstaan dat een ambtenaar bij de gemeente Den Haag, medeverdachte 2, zich heeft laten omkopen door betrokkene 1 / betrokkene 2.
Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden is het onderzoek “onderzoeksnaam 2” gestart.
Gedurende het onderzoek is gebleken dat verdachte in zijn functie als ambtenaar van de gemeente Den Haag diverse opdrachten op het gebied van groenvoorziening heeft gegund aan betrokkene 1 / betrokkene 2. Tevens is de verdenking gerezen dat verdachte diverse luxe privégoederen en diensten heeft ontvangen welke zijn betaald door betrokkene 2, dan wel door betrokkene 1.
Verdachte wordt er thans van verdacht dat hij – kort samengevat – als ambtenaar van de gemeente Den Haag – giften en diensten heeft aangenomen en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift.
Rechtmatigheid van het voorbereidende onderzoek
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van ernstige vormverzuimen in het opsporingsonderzoek zodat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte.
Daartoe is aangevoerd dat de anonieme brief van 28 november 2011 op geen enkele wijze een basis kon zijn voor het opstarten van een opsporingsonderzoek.
Naar de mening van de verdediging kan uit de informatie in de anonieme brief niet een redelijk vermoeden van schuld gedestilleerd worden. Gelet hierop heeft het openbaar ministerie ten onrechte een grootschalig onderzoek tegen de verdachte gestart
Voorts heeft de verdediging geen toegang gekregen tot de gehele inhoud van het zaaksdossier onderzoeksnaam 1, terwijl dit dossier relevant is voor de verdere verdenking jegens de verdachte. Tevens is de verdediging niet in de gelegenheid gesteld bij de diverse getuigenverhoren van de ambtenaren van de gemeente Den Haag aanwezig te zijn terwijl de processen-verbaal van die verhoren wel in het dossier van verdachte zijn gevoegd.
Door de handelswijze van het openbaar ministerie is verdachte benadeeld in zijn verdedigingspositie en op onherstelbare wijze geschaad in zijn rechten. Subsidiair heeft de verdediging bewijsuitsluiting van al hetgeen is verkregen uit het opsporingsonderzoek verzocht. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht bij de eventuele strafmaat rekening te houden met de onregelmatigheden in het onderzoek.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer dient te worden verworpen. Hij heeft daarbij verwezen naar het proces-verbaal van verdenking jegens verdachte, waaruit een redelijk vermoeden van schuld tegen verdachte afgeleid kan worden.
Het zaaksdossier “ onderzoeksnaam 1 ” is niet van belang omdat verdachte niet voorkomt in dat onderzoek.
Met betrekking tot de getuigenverklaringen van de gemeenteambtenaren stelt de officier van justitie dat door de verdediging niet is verzocht om deze getuigen te horen. Ook heeft de verdediging op de vraag van de rechter-commissaris of zij zich wil aansluiten bij deze getuigenverhoren, geen reactie gegeven.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank bestond ten tijde van de start van het onderzoek onderzoeksnaam 2 voldoende verdenking tegen verdachte dat hij zich zou hebben schuldig gemaakt aan – kort samengevat – ambtelijke corruptie. De rechtbank verwijst naar het proces-verbaal van verdenking van 15 februari 2012. Daaruit blijkt dat niet alleen de anonieme brief uit november 2011 aan de basis stond van het onderzoek maar ook diverse andere onderzoeksgegevens, waardoor informatie uit de anonieme brief werd bevestigd. De rechtbank verwijst naar het onderzoek bij de RDW naar het aantal voertuigen dat verdachte op zijn naam had staan, en het onderzoek naar de tenaamstelling van de Mercedes die in de anonieme brief werd genoemd. In samenhang met de informatie uit het onderzoek “ onderzoeksnaam 1 ” waarin het vermoeden was ontstaan dat betrokkene 1, dan wel betrokkene 2 zich schuldig heeft gemaakt aan omkoping van de ambtenaar medeverdachte 2, kon naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden een opsporingsonderzoek worden gestart. Op het moment dat BOB-middelen werden ingezet, bestond daarvoor voldoende redelijke verdenking.
Voorts ziet de rechtbank in het feit dat het dossier “ onderzoeksnaam 1 ” niet aan de verdediging is verstrekt, geen reden om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. Verdachte komt niet in dat dossier voor – en niet is gebleken dat verdachte op enigerlei wijze in zijn verdediging is geschaad.
Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de omstandigheid dat de verdediging niet aanwezig is geweest bij de getuigenverhoren van de ambtenaren van de gemeente Den Haag nu niet gebleken is dat de verdediging daar om heeft verzocht.
Derhalve is niet komen vast te staan dat in het voorbereidende onderzoek vormen zijn verzuimd. Aan de door de verdediging bepleite toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering – in welke vorm ook: hetzij niet-ontvankelijkheid van het openbare ministerie, hetzij bewijsuitsluiting, hetzij strafvermindering – komt de rechtbank dan ook niet toe.
Het gevoerde verweer wordt verworpen.
Geldigheid van de dagvaarding
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van feit 1 nietig dient te worden verklaard, aangezien de tenlastelegging onvoldoende duidelijk en onvoldoende specifiek is. De aan verdachte verweten gedragingen zijn vaag en voor meerdere interpretaties vatbaar omschreven. Onduidelijk is aldus waar verdachte zich precies tegen moet verweren.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de verdediging dient te worden verworpen. Naar zijn mening is de tenlastelegging ten aanzien van feit 1 voldoende duidelijk en wist verdachte goed waartegen hij zich moet verdedigen. Volgens hem is dit tijdens het onderzoek ter zitting, waar verdachte een verklaring heeft afgelegd, gebleken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging. Naar haar oordeel voldoet de tenlastelegging ten aanzien van feit 1 aan de eisen zoals in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gesteld. Voorts is tijdens het onderzoek ter terechtzitting op generlei wijze gebleken dat bij verdachte sprake was van verwarring of onduidelijkheid met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde.
De dagvaarding is mitsdien geldig.
Bewijsoverwegingen
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – zoals verwoord in zijn schriftelijke requisitoir – de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen geacht. Hij heeft – kort samengevat – zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte alle onder a) tot en met g) ten laste gelegde giften of diensten, met uitzondering van het aandragen als koper bij de koop van de Mercedes Benz, van betrokkene 1 heeft ontvangen en dat hij de onder i) en ii) ten laste gelegde ambtshandelingen heeft gepleegd. Volgens de officier van justitie kan uit de verklaringen van verdachte en van betrokkene 1 afgeleid worden dat zowel verdachte als betrokkene 1 wisten dat de giften aan verdachte werden gedaan omwille van werk dat door verdachte gegund werd aan betrokkene 1 en zijn bedrijf betrokkene 2. Hiermee heeft verdachte naar zijn mening ook in strijd met zijn ambtsplicht gehandeld.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat verdachte niet wist dat betrokkene 1 de giften aan hem verstrekte met het oog op een door verdachte te leveren tegenprestatie. Verdachte had niet kunnen vermoeden dat sprake was van giften met een bepaald doel, namelijk het verkrijgen van werk. Er bestaan onvoldoende aanknopingspunten in het dossier op basis waarvan per gift kan worden vastgesteld dat deze het kennelijke doel had of de uiteindelijke strekking had om de zakelijke positie van betrokkene 1 te versterken om projecten van de gemeente te krijgen.
Voorts kan naar de mening van de verdediging de verklaring van betrokkene 1 als kennelijk leugenachtig worden aangemerkt, zodat deze niet tot het bewijs kan worden gebezigd.
Met betrekking tot feit 2 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte de ten laste gelegde facturen niet heeft vervalst of valselijk heeft opgemaakt. Ook ontbreekt het opzet van verdachte, mocht van enige betrokkenheid blijken bij het vervalsen, dan wel valselijk opmaken van de ten laste gelegde facturen.
Ten aanzien van feit 1
Als ambtenaar van de gemeente Den Haag
Verdachte is van 1 september 1980 tot 1 oktober 2012 werkzaam geweest als ambtenaar bij de gemeente Den Haag. Gedurende de ten laste gelegde periode was hij achtereenvolgens werkzaam in de functie van groenbeheerder, vanaf 1 oktober 2010 in de functie van medior medewerker beheer bij de projectdirectie Deconcentratie van de Bestuursdienst, vanaf 1 februari 2011 als medewerker beheer medior bij de Sector Stadsdelen & Wijken van de dienst Publiekszaken en vanaf 1 juli 2011 in de functie van senior medewerker beheer bij de sector Stadsdelen & Wijken van de Dienst Publiekszaken. Hij hield zich onder andere bezig met het uitbesteden van werk dat in het stadsdeel Loosduinen moest gebeuren aan externe bedrijven, waaronder aan betrokkene 2. Hij was belast met het opmaken van de werkbeschrijvingen en het aanvragen van offertes bij de externe bedrijven die hij daarvoor geschikt achtte. Ook was hij belast met de controle op de uitvoering van opdrachten.
Giften, beloften en diensten aangenomen of gevraagd
Niet ter discussie staat dat verdachte van betrokkene 1, dan wel van een medewerker van betrokkene 2, te weten de zoon van betrokkene 1, tijdens de ten laste gelegde periode de navolgende giften en diensten heeft ontvangen, dan wel gevraagd:
- een spa van het merk Caldera Cantabria (gedeeltelijk);
- een houten schutting;
- een open haard, open haardschermen en een sfeerhaard;
- een small Big Green Egg barbecue;
- de aankoop via betrokkene 2 van een sauna, zitgrasmaaier en Sandstone vloer voor zijn zus.
Verdachte heeft bekend bovenstaande giften en diensten te hebben ontvangen en zijn verklaring wordt ondersteund door de navolgende bewijsmiddelen.
betrokkene 1 heeft verklaard dat hij op verzoek van verdachte een spa van het merk Caldera Cantabria en de aankoop van een sauna, een zitgrasmaaier en een Sandstone vloer voor de zus van verdachte, als gift aan verdachte heeft gegeven respectievelijk als dienst heeft verleend. De zus van verdachte, mevrouw betrokkene 6, heeft verklaard dat zij via haar broer het door hem ondersteunde verzoek aan betrokkene 2 heeft gedaan om via betrokkene 2 een sauna, een zitgrasmaaier en een Sandstone vloer aan te kunnen kopen, hetgeen is geschied.
Betrokkene 1 heeft voorts verklaard dat hij een open haard, open haardschermen en een sfeerhaard aan verdachte als gift heeft gegeven.
Uit een e-mailbericht van 11 juli 2012 van verdachte aan betrokkene 1 blijkt dat verdachte tijdens zijn vakantie gebruik maakte van een “Green Egg” en dat hij hiervoor de zoon van betrokkene 1 wilde bedanken. Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat de small Big Green Egg barbecue een gift was, welke door de zoon van betrokkene 1 is geregeld.
Met betrekking tot de houten schutting wordt de verklaring van verdachte dat hij de houten schutting van betrokkene 1 als gift heeft ontvangen, bevestigd door het feit dat in de administratie van betrokkene 2 een factuur van Houthandel Van der Marel d.d. 8 april 2011 voor het hout van deze schutting is aangetroffen en dat deze factuur op 10 april 2011 door betrokkene 2 is betaald. Voorts is uit de foto’s die tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte zijn gemaakt, gebleken dat de gehele tuin van de woning van verdachte is voorzien van een (vrij nieuw uitziende) houten schutting.
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat rond de aankoop van de Mercedes geen gift of dienst kan worden bewezen verklaard. Dit geldt ook voor de ten laste gelegde betaling van de ontwerpkosten voor de tuin. Uit de thans voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan niet onomstotelijk vastgesteld worden dat verdachte wist dat betrokkene 1 die kosten voor hem zou betalen, of had betaald. Voor het aannemen van een gift in de zin van de tenlastelegging is noodzakelijk dat de verdachte op de een of andere wijze wetenschap heeft of krijgt van de gift.
De rechtbank zal verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Wist of redelijk moest vermoeden dat de giften werden gedaan, teneinde hem te bewegen om in zijn bediening iets te doen of na te laten
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding de verklaringen van betrokkene 1 als kennelijk leugenachtig te beschouwen. Zijn verklaring is consistent en gedetailleerd en wordt grotendeels ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder de eigen verklaring van verdachte. Deze verklaringen zijn derhalve bruikbaar als bewijsmiddel.
Aan het bestanddeel “wetende dat” is voldaan indien het doel van de giften verdachte duidelijk was. Volgens vaste jurisprudentie is het niet in alle gevallen nodig vast te stellen welke concrete gedraging van de ambtenaar werd gevraagd in ruil voor de gift of dienst. Ook het aannemen van giften teneinde een relatie te doen ontstaan om aldus een voorkeursbehandeling te krijgen voor de verstrekker van de dienst of gift, valt onder de strafbepaling.
Verdachte heeft in zijn verhoor bij de rechter-commissaris op de vraag wat betrokkene 1 (naar de rechtbank begrijpt: betrokkene 1 betrokkene 1 ) terug kreeg voor de giften verklaard dat betrokkene 1 werk kreeg. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij niet weet waarom betrokkene 1 giften gaf, maar dat hij denkt dat het was om werk te krijgen. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte wist waarom de giften door betrokkene 1 aan hem werden gedaan, namelijk om van de gemeente Den Haag opdrachten voor betrokkene 2 te krijgen.
Dit is bevestigd door betrokkene 1. Hij heeft verklaard dat hij de giften deed zodat hij zijn opdrachten bij de gemeente Den Haag niet kwijt zou raken. Als hij wordt ondervraagd over de aankoop van goederen voor de zuster van verdachte verklaart betrokkene 1 dat hij dat uiteindelijk deed voor een ambtenaar die cruciaal was voor het bestaansrecht van zijn bedrijf. Ook heeft betrokkene 1 verklaard dat hij, toen hij een keer een gevraagde gift, te weten elektrische fietsen, weigerde aan verdachte te geven, merkte dat de opdrachten van de gemeente minder werden.
Op basis van deze verklaringen stelt de rechtbank vast dat betrokkene 1 en betrokkene 2 de bedoeling hadden om met de giften een voorkeursrelatie te bewerkstelligen zodat verdachte zijn mogelijkheden en bevoegdheden zou aanwenden om betrokkene 2 opdrachten te laten krijgen van de gemeente Den Haag en dat verdachte dit wist.
Verdachte was – gelet op zijn functie bij de gemeente Den Haag – ook in staat om dit alles te bewerkstelligen voor betrokkene 1, dan wel betrokkene 2. Hoewel verdachte zelf geen tekeningsbevoegdheid had voor het geven van opdrachten namens de gemeente Den Haag, had hij feitelijk een zeer grote rol bij het verstrekken van orders. Hij vroeg de offertes op bij bedrijven en mede door ingewikkelde en langdurige administratieve procedures kwam het vaak voor dat het werk in mondelinge opdracht van verdachte werd uitgevoerd voordat de formele schriftelijke opdrachtverstrekking was gerealiseerd.
Al dan niet in strijd met zijn plicht
Voor het bestanddeel “in strijd met zijn plicht” uit artikel 363 van het Wetboek van Strafrecht, is het voldoende indien de giften aan een ambtenaar zijn gedaan met het doel een relatie met die ambtenaar te doen ontstaan of te onderhouden teneinde een voorkeursbehandeling te krijgen en de ambtenaar dit wist of redelijkerwijs moest vermoeden. De ambtenaar is gehouden de plichten die uit zijn functie voortvloeien, nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen, zoals een goed ambtenaar betaamt. Van hem mag derhalve worden verwacht dat hij zich bij de uitoefening van zijn bevoegdheden objectief en onpartijdig opstelt. Het geven van een voorkeursbehandeling is op die grond niet toelaatbaar. Het is een feit van algemene bekendheid dat het optreden van een ambtenaar neutraal en transparant moet zijn en dat hij alle belanghebbenden gelijk dient te behandelen.
Uit de verklaring van betrokkene 1 blijkt dat hij en betrokkene 2 met het doen van giften aan verdachte het oogmerk hadden een zodanige relatie te onderhouden met verdachte dat betrokkene 2 opdrachten zou krijgen van de gemeente Den Haag. Naast het hierboven reeds genoemde verklaart betrokkene 1 omtrent de manier waarop hij verdachte behandelde dat hij dat deed om verdachte te bewegen om, als die werk zou hebben of een aannemer zou zoeken, zou denken: Die Tiem (de rechtbank begrijpt: betrokkene 1 ) is wel een aardige vent, die gun ik dat werk wel. De gedragingen van betrokkene 1 waren derhalve gericht op het verkrijgen van een voorkeurspositie voor betrokkene 2. Verdachte heeft dit onderdeel van de tenlastelegging niet erkend.
Ter beantwoording van de vraag of verdachte wist dat de giften waren bedoeld om hem, in strijd met zijn plicht, te bewegen betrokkene 2 een voorkeurspositie te geven, overweegt de rechtbank als volgt.
De zuster van verdachte heeft verklaard dat zij in 2002 reeds door bemiddeling van verdachte goederen via betrokkene 2 kocht. De waarde van de giften voor verdachte die de rechtbank bewezen verklaart in de ten laste gelegde periode is ongeveer €20.000 en die voor zijn zuster ongeveer €15.000. Het doen van de giften is gestopt door ingrijpen van justitie. Tussen betrokkene 1 en verdachte heeft derhalve een jarenlange relatie bestaan waarin giften van niet geringe omvang hun weg naar verdachte en zijn familie vonden en waarin betrokkene 1 zijn doel met de giften kennelijk bereikte, anders was de giftenstroom wel opgedroogd. Giften van deze omvang worden niet gegeven als ze zich niet terugbetalen. Verdachte heeft zich, blijkens zijn hierboven genoemde verklaringen bij de rechter-commissaris en ter zitting, gerealiseerd dat de giften zijn gedaan om werk van de gemeente Den Haag te krijgen voor betrokkene 2. Voorts blijkt dat verdachte vanaf zijn privé e-mailadres contact met betrokkene 1 heeft gehad over de inhoud van een bij de gemeente in te dienen offerte. Dit bevestigt dat betrokkene 2 door verdachte werd bevoordeeld met relevante informatie. Het kan niet anders dan dat verdachte heeft geweten dat betrokkene 1 een voorkeurspositie voor betrokkene 2 beoogde.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde, zoals hieronder weergegeven, wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte op 5 februari 2013 werd een factuur met nummer nummer 1, gedateerd 29 september 2011, afkomstig van betrokkene 3 Resort, gericht aan Fam. verdachte, aangetroffen. Op deze factuur is vermeld "Te betalen voor een geleverde spa overjarig model met schade" voor een totaalbedrag van €3.500.
Verdachte heeft verklaard dat deze factuur betrekking had op een spa "Caldera Cantabria showmodel White Pearl/Merlot" ter waarde van €13.500,- euro, zonder schade. De factuur is derhalve vals.
In de administratie van betrokkene 2 werd tijdens een doorzoeking op 8 november 2012 een factuur met nummer nummer 2, gedateerd 2 december 2009, afkomstig van het betrokkene 4, gericht aan betrokkene 2, aangetroffen. In die factuur is vermeld "Wij berekenen aan u wegens reparatiewerkzaamheden in de gemalen".
De zus van verdachte heeft verklaard dat deze factuur betrekking had op een gestorte Sandstone vloer in haar woning aan de woning adres medeverdachte te woonplaats medeverdachte. De factuur is derhalve vals. Zij heeft voorts verklaard dat zij op verzoek van verdachte de omschrijving "Wij berekenen aan u wegens reparatiewerkzaamheden in de gemalen" op de factuur heeft laten zetten.
Verdachte heeft verklaard dat de verklaring van zijn zus hieromtrent klopt en dat hij op verzoek van betrokkene 1 tegen zijn zus heeft gezegd dat zij dit op de factuur moest laten zetten.
Gelet op vorenstaande bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – is het onder 2 sub A en sub B ten laste gelegde, zoals hieronder weergegeven, wettig en overtuigend bewezen.
In de administratie van betrokkene 2 werd tijdens een doorzoeking op 8 november 2012 voorts een factuur met nummer nummer 3, gedateerd 29 augustus 2012, afkomstig van betrokkene 5, gericht aan betrokkene 2, aangetroffen. De datum van deze factuur valt buiten de tenlastegelegde periode, zodat verdachte op dit punt zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Feit 1: als ambtenaar een gift, belofte of dienst aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd en als ambtenaar een gift, belofte of dienst vragen, teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd;
Feit 2: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot:
- een taakstraf van 240 uur;
- een geldboete van €10.000,-
- de ontzetting van het recht om een ambt te bekleden in rijks- provinciaal of gemeentelijk verband, dan wel enige andere organisatie met overheidsstatus voor de duur van 2 jaar.
Uit het dossier en hetgeen ter zitting is besproken concludeert de rechtbank dat verdachte in zijn werk juist zijn uiterste best deed de groenvoorziening in de wijk waar hij werkte zo goed mogelijk te regelen. Verdachte voelde zich belemmerd door ingewikkelde administratieve procedures en ervoer een zeer hoge werkdruk. Begrip voor de moeilijke positie waarin verdachte verkeerde kan echter niet meebrengen dat begrip moet worden opgebracht voor het aannemen van giften en diensten. Dit laatste diende immers geen enkel ander doel dan verrijking van verdachte zelf en is en blijft verwerpelijk.
Lees hier de volledige uitspraak.