Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan faillissementsfraude door als feitelijk bestuurder van een rechtspersoon gelden aan de boedel onttrokken

Rechtbank Amsterdam 2 april 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1606

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan faillissementsfraude. Hij heeft als feitelijk bestuurder van bedrijf 1 gelden aan de boedel onttrokken. Ook heeft hij nagelaten om een volledige administratie te voeren en, na faillietverklaring, de volledige administratie aan de curator te geven. Verdachte heeft door zijn handelen de curator gehinderd in de uitoefening van de aan hem opgedragen taken en hij heeft bovendien een van de schuldeisers in het faillissement benadeeld, omdat de Belastingdienst als schuldeiser is gepasseerd. 

Achtergrond

Bedrijf 1 is bij vonnis van de Rechtbank Den Haag van 25 juli 2017 failliet verklaard. De curator heeft aangifte gedaan van faillissementsfraude, omdat de schuldeisers van bedrijf 1 zouden zijn benadeeld door het handelen van verdachte. De rechtbank buigt zich over de vraag of in deze zaak inderdaad sprake is geweest van faillissementsfraude.

Wetswijziging en de beschuldiging

Per 1 juli 2016 zijn de bepalingen over strafbaarstelling van faillissementsfraude gewijzigd. De aan verdachte verweten gedragingen vallen zowel onder de oude als de huidige wettekst.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie vindt dat de feiten bewezen kunnen worden. Uit onderzoek van de curator is gebleken dat de debiteuren van bedrijf 1 op enig moment zijn gaan betalen op de bankrekening van bedrijf 2 (hierna: bedrijf 2). Verdachte heeft verklaard dat hij de debiteuren van bedrijf 1 heeft laten betalen op de bankrekening van bedrijf 2, omdat de Belastingdienst beslag had gelegd op de bankrekening van bedrijf 1. Hierdoor heeft hij niet alleen de Belastingdienst, maar ook andere schuldeisers van bedrijf 1 benadeeld (feit 1). Bij feit 1 kan als onttrokken aan de boedel, in plaats van het ten laste gelegde bedrag van ongeveer €1,2 miljoen, een bedrag van €513.404,68 bewezen worden..

Daarnaast heeft verdachte, ondanks verzoeken daartoe, niet de volledige administratie van de vennootschap overgedragen aan de curator en niet de door de curator gevraagde informatie gegeven (feit 2 en 3). Dat de administratie er wel is geweest blijkt uit het feit dat er tijdens de doorzoekingen in de digitale administratie van bedrijf 1 offertes, facturen, aanmaningen en loonstroken zijn aangetroffen die aan de curator hadden moeten worden overgelegd. Ook zijn er op de huisadressen van verdachte en van zijn overleden vader stukken aangetroffen die hadden moeten worden overgelegd.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken. Over feit 1 is het volgende aangevoerd. Tot 28 juni 2016, de dag dat het faillissementsrekest is verstuurd, was het handelen van verdachte niet gericht op een aanstaand faillissement, omdat hij ervan uit ging dat de onderneming kon worden voortgezet. Er is geen sprake geweest van onrechtmatige onttrekkingen. Verdachte heeft alleen een andere rekening gebruikt, met als doel om de onderneming voort te zetten. Hij heeft de ontvangen gelden juist gebruikt om de schuldeisers te kunnen betalen. Zijn handelen was er dan ook niet op gericht om gelden uit de boedel te onttrekken en daarmee de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van schuldeisers te aanvaarden. Voor zover er al een bedrag zou zijn onttrokken is dit op basis van de bankafschriften niet meer dan €110.000.

Ten aanzien van feit 2 en 3 geldt dat het niet voldoen aan de administratieve verplichtingen niet zonder meer met zich brengt dat dit een aanmerkelijke kans oplevert op verkorting van de rechten van schuldeisers. De administratie was weliswaar niet volledig, maar voldoende op orde om de rechten van de schuldeisers te waarborgen. Als die aanmerkelijke kans wel aanwezig wordt geacht, dan kan niet worden bewezen dat verdachte zich ook bewust is geweest van die aanmerkelijke kans. Verdachte heeft de curator naar de boekhouder verwezen voor de administratie en hij heeft wat hij zelf had aan de curator gegeven. Verdachte wist dat zijn vader ook administratie had, maar kon deze na zijn overlijden niet meer achterhalen. Verdachte kon dus niet meer verstrekken dan hij al had gedaan.

Het oordeel van de rechtbank

Feiten & omstandigheden

De rechtbank stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.

Bedrijf 1 is een commanditaire vennootschap, waar Oweland Ltd de vennoot van is. Verdachte heeft via Oweland Ltd. de volledige volmacht over bedrijf 1.

Op 24 maart 2016 en 16 juni 2016 heeft de Belastingdienst beslag gelegd op de bankrekening van bedrijf 1 in verband met openstaande belastingaanslagen. Op 28 juni 2017 heeft de Belastingdienst het faillissement van bedrijf 1 aangevraagd. Ten tijde van die aanvraag bleef de niet betaalde belastingschuld van bedrijf 1 bestaan. Bedrijf 1 is bij vonnis van de Rechtbank Den Haag van 25 juli 2017 in staat van faillissement verklaard.

Onderzoek van de curator heeft uitgewezen dat debiteuren van bedrijf 1 op enig moment zijn gaan betalen op de bankrekening van bedrijf 2 in plaats van op de bankrekening van bedrijf 1. Verdachte heeft op de zitting bevestigd dat hij op enig moment het bankrekeningnummer van bedrijf 2 op de facturen van bedrijf 1 heeft gezet en zijn debiteuren heeft verzocht op dat nummer te betalen. Dit om de beslaglegging van de Belastingdienst op de bankrekening van bedrijf 1 te omzeilen. Uit de analyse van de bankrekening van bedrijf 2 blijkt dat €1.242.751,91 op de bankrekening van bedrijf 2 werd ontvangen, terwijl dat eigenlijk omzet van bedrijf 1 betrof.

De curator heeft op 25 juli 2017 een brief gestuurd naar verdachte waarin staat dat de boekhouding over de afgelopen drie kalenderjaren en het lopende kalenderjaar (2017) moet worden aangeleverd. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij deze brief heeft ontvangen.

Op 27 maart 2018 heeft de curator een bespreking gehad met verdachte, waarin verdachte twee weken de tijd heeft gekregen om de volledige administratie te overleggen. Op 12 april 2018 heeft verdachte gereageerd dat hij de volledige administratie niet kan inleveren, omdat verdachte niet weet waar het is. Op 13 april 2018 heeft de curator verdachte aangeraden om op zoek te gaan naar de administratie. Op 23 april 2018 heeft verdachte aangegeven dat de administratie niet meer is te vinden. De curator heeft niet de volledige administratie van verdachte ontvangen.

Oordeel rechtbank

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte in het zicht van het faillissement geld aan de boedel heeft onttrokken, waardoor in elk geval de Belastingdienst als schuldeiser is benadeeld (feit 1). Ook vindt de rechtbank bewezen dat verdachte na 1 juli 2016 niet heeft voldaan aan zijn plicht om een goede boekhouding te voeren (feit 2) en de volledige administratie en alle benodigde informatie aan de curator te geven (feit 3).

Feit 1

Door debiteuren van bedrijf 1 op de bankrekening van bedrijf 2 te laten betalen, zijn al die betalingen uit de machtssfeer van de (bij het faillissement aangestelde) curator gebracht en daarmee uit de boedel van bedrijf 1 onttrokken. Het gaat daarbij om het hele bedrag van ongeveer €1,2 miljoen. Hiermee heeft hij in elk geval de Belastingdienst als schuldeiser benadeeld. Uit de verklaring van verdachte op de zitting blijkt dat zijn opzet daar ook op gericht was. Het moet verdachte, mede gezien de beslagen van de Belastingdienst, duidelijk zijn geweest dat een faillissement in de lucht hing. Dat hij, tegen beter weten in, de onderneming draaiende wilde houden, doet daar niet aan af.

Feit 2 en 3

De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte voor 1 juli 2016 niet heeft voldaan aan de verplichting tot het voeren van de administratie en het bewaren en tevoorschijn brengen van de tot die administratie behorende gegevensdragers. Het dossier biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Vóór die datum wordt hij dus vrijgesproken van feit 2.

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte vanaf 1 juli 2016 niet heeft voldaan aan de verplichting tot het voeren van een administratie en dat hij tijdens het faillissement niet de volledige administratie aan de curator heeft overgelegd. Het is zijn plicht als ondernemer om zorg te dragen voor de volledige administratie en die ook aan de curator te geven. Geen goede administratie bijhouden en die niet aan de curator geven brengt een grote kans met zich mee dat schuldeisers in de afwikkeling van het faillissement daardoor benadeeld worden. De curator moet immers aan de hand van de boeken inzichtelijk krijgen wat de financiële positie van de onderneming is en welke schuldeisers nog betaald moeten worden. De kans dat de schuldeisers benadeeld zouden worden heeft verdachte ook aanvaard door, terwijl hij wist dat hij een deugdelijke boekhouding moest voeren, daar niet voor te zorgen.

De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte heeft geweigerd de vereiste inlichten te geven aan de curator, omdat hij – ondanks meerdere verzoeken daartoe – niet de volledige administratie aan de curator heeft gegeven.

Bewezenverklaring

  • Feit 1 primair: als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrekken.

  • Feit 2 primair: als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld

  • Feit 3: als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, weigeren de vereiste inlichtingen te geven.

Strafoplegging

  • Voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 1 jaar

  • Taakstraf van 200 uur

Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gekeken naar de afspraken die de rechtbanken daar onderling over hebben gemaakt voor fraudedelicten. Hoewel verdachte ongeveer €1,2 miljoen aan de boedel heeft onttrokken, gaat de rechtbank bij het bepalen van de straf uit van een benadelingsbedrag van €657.312,47, het bedrag aan voorlopig erkende schuldvorderingen in het faillissement. Bij een benadelingsbedrag tussen de €500.000 en €1 miljoen is het uitgangspunt een gevangenisstraf tussen 18 en 24 maanden.

Bij de strafoplegging wordt in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat het hier een oude zaak betreft. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte heeft geprobeerd om van het bedrijf te redden wat er te redden viel. Alhoewel verdachte had moeten weten dat hij daarbij de grenzen van goed ondernemerschap overschreed en de Belastingdienst heeft benadeeld, ziet de rechtbank bij soortgelijke strafbare feiten vaak andere, meer zelfzuchtige motieven. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte een schikking met de curator heeft getroffen en dat het meeste daarvan inmiddels door verdachte is afbetaald.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^