Verdachte, in Duitsland gevestigde onderneming, heeft in Nederland afvalstoffen vervoerd zonder inschrijving in VIHB-register. Deze eis levert geen strijd op met EU-Handvest.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 september 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:8602

Verdachte, een in Duitsland gevestigde onderneming, heeft in Nederland afvalstoffen vervoerd (cabotagevervoer) zonder dat zij in Nederland was ingeschreven in het register voor vervoerders, inzamelaars, handelaars en bemiddelaars (VIHB). Het hof verwerpt het verweer van de verdediging, inhoudende dat de eis van een VIHB-registratie in haar situatie, waarin het haar, overeenkomstig de Duitse regelgeving is toegestaan om afvalstoffen te vervoeren, strijdig is met de artikelen 15, 16 en 52 van het EU-Handvest en met het zelfstandige Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel.

De opvatting van de economische politierechter, dat de vervoerde afvalstoffen huishoudelijke afvalstoffen zijn die niet zijn aan te merken als bedrijfsafvalstoffen is niet juist. Gelet op artikel 10.36 van de Wet milieubeheer worden huishoudelijke afvalstoffen voor de toepassing van onder meer artikel 10.55 van de Wet milieubeheer, op de overtreding van welk artikel de tenlastelegging is gebaseerd, gelijkgesteld met bedrijfsafvalstoffen.

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

zij op 9 december 2015 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , bedrijfsafvalstoffen, te weten 1492 Flessenglas bontgekleurd, voor een ander tegen vergoeding heeft vervoerd, zonder vermelding als vervoerder op de lijst van vervoerders, handelaars en bemiddelaars.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Verdachte, een in Duitsland gevestigde onderneming, heeft op 9 december 2015 in Nederland afvalstoffen, te weten bontgekleurd flessenglas, vervoerd. Het betrof cabotagevervoer: binnenlands vervoer, verricht door een in Duitsland gevestigde onderneming. Verdachte was op dat moment niet in Nederland ingeschreven in het register voor vervoerders, inzamelaars, handelaars en bemiddelaars (hierna: VIHB).

De verdediging heeft aangevoerd dat het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: EU-Handvest) in deze zaak van toepassing is omdat de situatie en activiteiten waarvoor verdachte wordt vervolgd binnen het toepassingsgebied van het Unierecht vallen.

Ten eerste is verdachte vervolgd ter zake van overtreding van artikel 10.55 van de Wet milieubeheer, welk artikel een implementatie is van artikel 26 van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (hierna: de Kaderrichtlijn). Deze Kaderrichtlijn is ook in de Duitse regelgeving geïmplementeerd en namens verdachte is aangevoerd dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde de in Duitsland hieromtrent van toepassing zijnde regelgeving volledig naleefde. Daarnaast beschikte verdachte ten tijde van het ten laste gelegde over een EU-vergunning op grond van verordening EG 1072/2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (hierna: de Verordening), die ook ziet op cabotagevervoer, zoals in casu heeft plaatsgevonden.

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van een VIHB-registratie in haar situatie, waarin het haar, overeenkomstig de Duitse regelgeving is toegestaan om afvalstoffen te vervoeren, in strijd is met de artikelen 15, 16 en 52 van het EU-Handvest en met het zelfstandige Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. De eis om te beschikken over een VIHB-registratie levert volgens de verdediging een aantasting dan wel beperking op van de in de artikelen 15 en 16 van het EU-Handvest genoemde vrijheden die niet noodzakelijk is voor het bereiken van het nagestreefde doel en daarmee niet evenredig is. Artikel 10.55 van de Wet milieubeheer dient daarom buiten toepassing te worden gelaten.

Het voorgaande dient volgens de verdediging te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.

Het hof overweegt als volgt.

In de onderhavige zaak is het EU-Handvest van toepassing, aangezien de situatie en activiteiten waarvoor verdachte wordt vervolgd binnen het toepassingsgebied van het Unierecht vallen. Vastgesteld kan worden dat artikel 10.55 van de Wet milieubeheer tot een beperking kan leiden van de vrijheden en rechten van het bepaalde in de artikelen 15 en 16 van het EU-Handvest.

Op grond van de inhoud van artikel 52 van het EU-Handvest en ook volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie is een beperking van een door het EU-Handvest gewaarborgde vrijheid op grond van artikel 52 van het EU-Handvest slechts toegestaan, indien deze beperking bij wet is gesteld en indien de wezenlijke inhoud van die vrijheid is geëerbiedigd. Beperkingen kunnen, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, alleen worden gesteld als zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie vereist het evenredigheidsbeginsel dat beperkingen niet verder gaan dan wat geschikt en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de legitieme doelstellingen die met de betrokken beperking worden nagestreefd, met dien verstande dat wanneer er een keuze mogelijk is tussen meerdere geschikte maatregelen, die maatregel moet worden gekozen die de minste belasting met zich brengt en dat de veroorzaakte nadelen niet onevenredig mogen zijn aan het nagestreefde doel.

De registratieplicht die in artikel 55 van de Wet milieubeheer is neergelegd dient een ander doel dan de regulering van goederenvervoer in het algemeen. Voor zover namens de verdachte is aangevoerd dat zij in Nederland cabotagevervoer mocht verrichten en in Duitsland bedrijfsafvalstoffen mocht vervoeren, laat dit onverlet dat zij voor het vervoer van bedrijfsafvalstoffen dat in Nederland plaatsvindt moet zijn vermeld op de lijst van vervoerders, handelaars en bemiddelaars.

Ingevolge artikel 1 van de Kaderrichtlijn worden bij deze richtlijn maatregelen vastgesteld om het milieu en de menselijke gezondheid te beschermen door afvalproductie en de negatieve gevolgen van afvalproductie en -beheer te voorkomen of te verminderen. Artikel 26 van de Kaderrichtlijn schrijft voor dat wanneer geen vergunning is vereist (zoals in casu), de lidstaten ervoor zorgen dat de bevoegde instantie een register bijhoudt van inrichtingen of ondernemingen die op beroepsmatige basis afval inzamelen of vervoeren. Doel en strekking van deze registratieplicht is dat zicht bestaat op de afvalstromen in, dan wel van of naar, het betreffende land. De verantwoordelijkheid hiervoor is bij de (afzonderlijke) lidstaten neergelegd. Gelet op de bewoordingen van artikel 26 van de Kaderrichtlijn, moet onder bevoegde instantie in dit verband worden verstaan: de in de betreffende lidstaat bevoegde instantie. Voor zover namens de verdachte is gewezen op de registratie in Duitsland, moet worden opgemerkt dat uit de registratie in een bepaald land niet als vanzelf volgt dat de betreffende vervoerder ook in een of meer andere landen actief is, zodat de hier bevoegde instantie geen zicht krijgt op het vervoer van bedrijfsafvalstoffen in Nederland door in contact te treden met de bevoegde instantie in Duitsland.

Door de implementatie van artikel 26 van de Kaderrichtlijn in artikel 10.55 van de Wet milieubeheer beantwoordt de Nederlandse Staat aan de doelstelling van het algemene en het milieubelang.

Uit het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat deze registratie op eenvoudige wijze plaatsvindt: men dient op de internetsite van de Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO) een aanmeldingsformulier in te vullen en - voor zover men nog niet aan bepaalde criteria voldoet - bijlagen zoals een uittreksel van de Kamer van Koophandel van de lidstaat van vestiging, een vakdiploma, een Verklaring omtrent het Gedrag en een kopie van de communautaire vergunning (Eurovergunning) bij te voegen en deze stukken per post of digitaal naar de NIWO te verzenden. Inmiddels staat het bedrijf van de verdachte op de lijst van vervoerders, inzamelaars, handelaars en bemiddelaars. Het hof is van oordeel dat deze registratie slechts een geringe beperking vormt op de door de artikelen 15 en 16 van het EU-Handvest gewaarborgde vrijheden en rechten, die niet verdergaat dan wat geschikt en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de legitieme doelstellingen die met de betrokken beperking wordt nagestreefd. De maatregel brengt relatief weinig belasting met zich mee en is niet onevenredig aan het nagestreefde doel. Aldus is geen sprake van strijd met het subsidiariteits- en/of het evenredigheidsbeginsel. De verweren worden verworpen.


Bewezenverklaring

Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.55 van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon.

Strafoplegging

  • Geldboete van € 1.500.

Lees hier de volledige uitspraak.




Print Friendly and PDF ^