Verdenking voorzitter Raad van Toezicht stichting van witwassen door onvoldoende toezicht te houden

Gerechtshof Den Haag 12 mei 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1218

Het hof stelt vast dat medeverdachte als bestuurder van de Stichting wederrechtelijk grote bedragen aan de Stichting heeft onttrokken en op verschillende manieren heeft getracht die onttrekkingen te verhullen, onder andere door het opstellen van valse leningsovereenkomsten en facturen, die mede tot gevolg hadden dat de gepubliceerde jaarrekeningen van de Stichting over een reeks van jaren ook vals waren en dat daarmee de door hem onttrokken geldbedragen werden verhuld.

De verdachte was in die periode voorzitter van de Raad van Toezicht van genoemde Stichting en had in die hoedanigheid – voor zover hier van belang - tot taak toezicht uit te oefenen op de bestuurder en de jaarverslagen van de Stichting na goedkeuring te publiceren. De verdachte wordt in de kern verweten dat hij zich samen met medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan het plegen van (gewoonte)witwassen dan wel schuldwitwassen van de door medeverdachte voornoemd onttrokken geldbedragen door onvoldoende toezicht te houden.

Vrijspraak feit 2 primair

Met de rechtbank acht het hof niet bewezen, dat de verdachte geweten heeft dat de medeverdachte medeverdachte meer geld aan de Stichting onttrok dan waar hij recht op had en dat medeverdachte deze onttrekkingen verhulde door onder meer het (laten) opmaken van valse facturen, geldleningsovereenkomsten en jaarrekeningen.

Niet is gebleken dat de verdachte moedwillig en doelbewust gebrekkig toezicht heeft uitgeoefend om medeverdachte in staat te stellen de door hem onttrokken geldbedragen te verhullen. Nu er geen bewijs is dat de verdachte opzet heeft gehad op (gewoonte)witwassen, zal hij worden vrijgesproken van het onder feit 2 primair tenlastegelegde.

Vrijspraak feit 2 subsidiair

Het hof is van oordeel dat de verdachte de op hem rustende zorgplicht als toezichthouder van Stichting heeft geschonden en dat hem verweten kan worden dat hij gebrekkig toezicht heeft uitgeoefend. Die nalatigheid is echter onvoldoende om te komen tot het oordeel dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat bij de in de gepubliceerde valse jaarrekeningen opgenomen geldbedragen sprake was van het verhullen van geldbedragen die afkomstig waren uit enig misdrijf.

Naar het oordeel van het hof is onvoldoende vast komen te staan dat signalen dat medeverdachte op grote schaal wederrechtelijk geld onttrok aan de Stichting – en die hem zonder meer hadden moeten nopen tot het verscherpen van het uit te oefenen toezicht - de verdachte daadwerkelijk hebben bereikt.

Het hof weegt in dit kader mee dat op geen enkele wijze is gebleken dat de verdachte zelf enig voordeel heeft genoten als gevolg van de gang van zaken en dat medeverdachte er – mede in dat licht bezien – juist alle belang bij had de verdachte als voorzitter van de Raad van Toezicht onwetend te houden en de werkelijke (frauduleuze) gang van zaken voor de verdachte te verhullen en vaststaat dat daartoe valse stukken zijn opgemaakt door medeverdachte.

Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte ook daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^