Vergelijkende studie: Nederland loopt achter in aanpak corruptie door ambtenaren
/Op 19 februari heeft Johan Bouman zijn proefschrift verdedigt aan de Universiteit Utrecht. Het gaat om een rechtsvergelijkend onderzoek naar anticorruptiewetgeving en -beleid in Nederland, Frankrijk en Roemenië. Het doel van het onderzoek was om te bezien hoe deze landen corruptie onder ambtenaren proberen te voorkomen, wat de overeenkomsten zijn en wat de verschillen. Alle drie landen zijn EU-lidstaten en hebben een vergelijkbare traditie op het gebied van publiekrecht, waardoor de wetgeving goed kan worden vergeleken. Er zijn wel belangrijke verschillen tussen de culturen in de publieke sector van deze landen. Ook hebben ze verschillende benaderingen gekozen in corruptiepreventie.
Uit het onderzoek blijkt dat het hoogst scorende land op integriteit bij internationale vergelijkingen, Nederland, ook het land is waar centraal beleid en instellingen ter voorkoming van corruptie het minst zijn ontwikkeld. Dit betekent niet dat er een correlatie bestaat tussen minder beleid en minder corruptie, maar geeft wel aan dat wetgeving en instellingen waarschijnlijk geen beslissende factor in corruptiepreventie zijn. In ieder geval niet de enige. Dit is een waarschuwing voor politici en bestuurders die dergelijke maatregelen willen invoeren met het idee dat ze daarmee een probleem oplossen.
Roemenië is volgens alle maatstaven het corruptste van de drie landen. Deze voormalige Oostblokdictatuur is lid van de EU sinds 2007 en is een van de armste landen in Europa. Corruptie speelt traditioneel een belangrijke rol in Roemenië. Dankzij het lidmaatschap van de EU is er veel aandacht voor corruptiebestrijding en -preventie. Er is uitgebreid nationaal beleid, er zijn gespecialiseerde organisaties, en alle ambtenaren moeten hun neveninkomsten en vermogen melden. Dit komt vervolgens met naam en toenaam op een website terecht. Journalisten en gewone burgers kunnen controleren of een ambtenaar zich op onverklaarbare manier heeft verrijkt. Roemeense ambtenaren geven dus heel wat meer privacy prijs dan hun Nederlandse collega’s, in het kader van toezicht op integriteits- en corruptierisico’s.
Daarnaast is er op het gebied van bestrijding een aantal grote successen geboekt. Bekende politici en zakenmensen zijn achter de tralies verdwenen. Maar de cultuur is hardnekkig en zonder doorgaande preventie en (nu achterblijvende) financiering daarvan zal er niets structureels veranderen.
Frankrijk heeft in het recente verleden een aantal grote corruptieschandalen gehad. Onder andere oud-president Sarkozy heeft een proces aan zijn broek. Het lijkt er echter op dat de overheid nu vastbesloten is om meer grip te krijgen op integriteit en corruptiepreventie, hoewel de focus nog niet ligt op ‘gewone’ ambtenaren. Er zijn nieuwe instellingen en beleidsinstrumenten gestart, zoals een nieuw Anticorruptie-agentschap (Agence française anticorruption, AFA), maar de onderlinge verhoudingen lijken nog niet helemaal uitgekristalliseerd en op de resultaten moeten we nog wachten. Een voorbeeld van hoe het moet is de nieuwe lobbywetgeving, waar de Nederlandse overheid een voorbeeld aan kan nemen. Een voorbeeld van hoe het niet moet zijn integriteitstrainingen voor ambtenaren, die in Frankrijk nog amper bestaan.
De aanbevelingen uit het onderzoek hebben voor Nederland vooral betrekking op het feit dat het huidige beleid vooral incidentgestuurd lijkt. Daarnaast is de indruk van hoe individuele overheidsorganisaties corruptie voorkomen vaak wel goed, maar nationale gegevens over de uitvoering van beleid zijn schaars. Structureel nationaal beleid voor corruptiepreventie en integriteit zou die situatie verbeteren. Het Huis voor Klokkenluiders, dat in zijn huidige rol in een onmogelijke spagaat zit, zou moeten veranderen in een bredere Autoriteit voor integriteit. Zo’n autoriteit is ook sinds bijna 20 jaar de aanbeveling uit het VN-Anticorruptieverdrag. Bovendien blijft Nederland internationaal achter als het gaat om thema’s als draaideurambtenaren, lobbyen, handel in invloed en bepaalde vormen van belangenverstrengeling. Op dat vlak is praktische regelgeving nodig, om op één lijn te komen met internationale best practices. Andere aanbevelingen zijn bijvoorbeeld om serieus werk te gaan maken van de Wet Open Overheid en het zo breed mogelijk omzetten van de EU-klokkenluidersrichtlijn, zodat zoveel mogelijk mensen erdoor beschermd kunnen worden.
Lees de gehele studie: