Vergoeding vorderingen benadeelde partijen ondanks dat niet alle aangevers in de tenlastelegging zijn opgenomen
/Rechtbank Amsterdam 25 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:735
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan oplichting. Doordat verdachte voor een bedrijf en bijbehorende rekening heeft gezorgd, hebben niet alleen de op de tenlastelegging genoemde mensen, maar daarnaast nog tientallen anderen, betaald voor producten die niet zijn geleverd. Hierbij is steeds de indruk gewekt dat men te maken had met een betrouwbare website en een betrouwbaar bedrijf. De slachtoffers hebben op de website een product besteld en hebben hun aankoop betaald door overmaking van het op de factuur vermelde bedrag. Levering van hun aangekochte product is echter uitgebleven. Verdachte heeft door zijn handelen ongeveer 94 personen voor in totaal ongeveer € 69.217,06 gedupeerd.
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding partieel nietig moet worden verklaard omdat de verdenking onvoldoende concreet is. Doordat slechts vijf aangevers in de tenlastelegging zijn opgenomen, maar er nog ongeveer negentig aangiftes in het dossier zitten, is het onduidelijk waar verdachte zich tegen moet verweren. Bovendien zijn er twee wijzigingen van de tenlastelegging geweest en zijn daags voor de zitting nog aangiftes toegevoegd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de tenlastelegging voldoende duidelijk is en niet in strijd is met artikel 261 Wetboek van Strafvordering. De rechtbank overweegt dat uit de woorden in de tenlastelegging ‘onder wie’ en uit de overige inhoud van het dossier, voldoende blijkt dat er andere – in het dossier met naam genoemde- aangiftes in de ten laste gelegde periode zijn waartegen verdachte zich moet verdedigen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman op dit punt.
Vorderingen benadeelde partijen
Door de slachtoffers zijn schadevergoedingen ingediend. Het merendeel van de slachtoffers heeft enkel verzocht om vergoeding van de materiële schade, gelijk aan het bedrag dat zij hebben overgemaakt voor het niet geleverde product zoals vermeld in de aangifte. Door sommige slachtoffers is daarnaast verzocht om vergoeding van overige materiële schade, zoals opgenomen verlofuren of de aankoop van een vervangend product. Een enkeling heeft ook verzocht om vergoeding van proceskosten. Tot slot is door sommige slachtoffers verzocht om vergoeding van immateriële schade. Daartoe is door de slachtoffers kortgezegd onder meer gewezen op ontstane frustratie of schaamte door de oplichting en het moeten doen van aangifte.
Ontvankelijkheid benadeelde partijen
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partijen ontvankelijk zijn in hun vordering tot vergoeding van de schade. Dat de bewindvoerder van verdachte niet is opgeroepen voor de zitting hoeft niet te leiden tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen, omdat de bepalingen van bijstand of vertegenwoordiging zoals in burgerlijke zaken in het strafproces niet van toepassing zijn. Ook is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van de vorderingen van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Hoewel de som van het aantal vorderingen volgens de raadsman betekent dat de behandeling van de vorderingen geen accessoir karakter meer heeft, overweegt de rechtbank dat de vorderingen niet bewerkelijk van aard zijn. Tot slot is – zoals hiervoor onder 3.1. is overwogen – volgens de rechtbank geen sprake van partiële nietigheid van de dagvaarding. De omstandigheid dat de overige benadeelde partijen niet in de tenlastelegging zijn opgenomen, leidt daarom niet tot niet-ontvankelijkheid van die benadeelde partijen.
Toewijzing van gevorderde schade wat het bedrag van de aangifte niet overstijgt
De rechtbank is van oordeel dat vast staat dat aan de benadeelde partijen door het onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde schade is toegebracht. Uit de vorderingen, dan wel uit de aangiftes, is gebleken welk aankoopbedrag de benadeelde partijen hebben overgemaakt voor de niet geleverde producten. De rechtbank overweegt dat de gevorderde schade voor het niet geleverde product rechtstreekse schade betreft die voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank is daarbij uitgegaan van het bedrag zoals is gebleken uit de aangifte, dat is onderbouwd met een bankafschrift of factuur. Uitgangspunt daarbij is dat niet meer wordt toegekend dan wat is gevorderd.
Afwijzing van overige materiële schade en proceskosten
Overige materiële schade die is gevorderd zal de rechtbank afwijzen, nu dit geen rechtstreekse schade betreft of – net als de gevorderde proceskosten – niet is onderbouwd met stukken.
Afwijzing van gevorderde immateriële schade
De rechtbank zal ook de gevorderde immateriële schade afwijzen. De rechtbank zal uitleggen waarom.
De rechtbank stelt vast dat immateriële schade slechts voor vergoeding in aanmerking komt, indien de benadeelde partij in zijn persoon is aangetast door het oplopen van lichamelijk letsel of dat de benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is verder sprake, indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Om voor vergoeding in aanmerking te komen moeten door de benadeelde partij voldoende concrete gegevens worden aangevoerd, waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. In dit geval is door de benadeelde partijen geen verklaring van een arts overgelegd op grond waarvan geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, zoals bedoelt in artikel 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dergelijke onderbouwing is door de benadeelde partijen niet overgelegd. Onderbouwing kan slechts achtwege blijven indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Hierbij valt te denken aan levensbedreigende situaties. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de oplichting bij de benadeelde partijen frustratie heeft veroorzaakt, is volgens de rechtbank in dit geval echter niet gebleken van geestelijk letsel of een aantasting in de persoon op andere wijze.
Wettelijke rente
De rechtbank zal bepalen dat verdachte over de toegewezen materiële schade de wettelijke rente moet betalen en neemt 1 november 2016 daarbij als ontstaansdatum van de schade. De benadeelde partijen hebben namelijk de producten besteld in de periode van 4 tot en met 19 oktober 2016. De producten zouden in de meeste gevallen enkele dagen later worden geleverd, bij een aantal gevallen is een afgesproken leverdatum niet vast komen te staan. Doorgaans wordt, wanneer levering uitblijft, nog eens een redelijke termijn geboden om de levering van het product na te komen. Om de reden is 1 november 2016 gekozen als ontstaansdatum van de schade zodat met deze redelijke termijn rekening is gehouden.
Verdachte zal verder worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Verdeling
Verdachte is medeplichtig geweest aan oplichting, waarbij de slachtoffers voor een bedrag van in totaal € 69.217,06 zijn benadeeld. Omdat bij deze oplichting een of meerdere anderen betrokken zijn, vindt de rechtbank dat verdachte niet de volledige schade zelf dient te vergoeden. De rechtbank ziet in de kleinere rol van verdachte aanleiding om te bepalen dat verdachte slechts voor een derde deel van het totaal toegewezen schadebedrag aansprakelijk is.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partijen, wordt aan de verdachte de verplichting opgelegd om de som van een derde van de toegewezen materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partijen. Voor het geval de verdachte niet (volledig) betaalt en er ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, kan gijzeling worden toegepast. De rechtbank ziet in de financiële omstandigheden van verdachte – zoals de omstandigheid dat de goederen van verdachte onder bewind staan – aanleiding om te bepalen dat de duur van de gijzeling per vordering op één dag dient te worden gesteld. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Bewezenverklaring
Zaak A subsidiair: medeplichtigheid aan oplichting, meermalen gepleegd;
Zaak B: in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming.
Strafoplegging
Taakstraf van 120 uur.
Lees hier de volledige uitspraak.