Verhouding Flora- en Faunawet en de Wet Natuurbescherming

Rechtbank Rotterdam 29 juli 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:6627

De verdachte heeft samen met zijn broer een grote hoeveelheid wilde eenden gedood en (dode) wilde eenden, ander gevogelte en dode hazen onder zich gehad. Daarnaast hadden de verdachte en de medeverdachte drie vuurwapens met munitie en twee geluidsdempers voorhanden.


Ontvankelijkheid officier van justitie (feiten 3, 4, 5 en 6)

De verdediging stelt zich op het standpunt dat er voor de politie onvoldoende wettelijke grondslag was om de woning van de verdachten binnen te treden en te doorzoeken. De bij de politie binnen gekomen melding van 30 juli 2018 dat de verdachte naam verdachte in België een wapen zou hebben gekocht was niet juist en de herkomst van dit bericht wordt betwist. Er is door de politie geen of onvoldoende onderzoek naar de juistheid van de informatie gedaan, terwijl eenvoudig achterhaald had kunnen worden dat de informatie niet juist was. Het wapen dat in de melding wordt genoemd was immers al in 2016 door de politie onder de verdachte in beslag genomen. De informatie van 30 juli 2018 is gefabriceerd met het doel om in de gezamenlijke woning van de verdachte en diens (eveneens verdachte) broer op

8 augustus 2018 binnen te treden. De artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) zijn daarom geschonden. Ook is er sprake van een ernstig en onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Er is sprake van doelbewust en onachtzaam handelen van de politie. Het openbaar ministerie is voor dit handelen verantwoordelijk en dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Beoordeling

Uit het dossier blijkt dat de politie in Nederland een onderzoek naar de verdachte is gestart naar aanleiding van een melding van de Federale politie in België die met tussenkomst van Interpol op 30 juli 2018 is gedaan. Uit dit onderzoek bleek onder meer dat de verdachte in het verleden jachtwapens bezat en dat zijn wapenvergunning in 2016 is ingetrokken. Uiteindelijk is de politie op 8 augustus 2018 in de woning van de verdachte en zijn medeverdachte binnengetreden en heeft daar vuurwapens en munitie aangetroffen. Achteraf is gebleken dat de informatie in de melding verouderd was, in die zin dat het wapen genoemd in de melding al in 1996 aan de verdachte was verkocht en in 2016 bestuursrechtelijk door de Nederlandse autoriteiten in beslag is genomen. De officier van justitie heeft ter terechtzitting een proces-verbaal overgelegd waaruit blijkt dat in 2018 contact over het wapen is geweest tussen de Belgische autoriteiten en de heer naam, van wie de verdachte het wapen had gekocht, waaruit wellicht de melding van de Federale politie is ontstaan. Hoe het ook zij, er is geen enkele omstandigheid gebleken waaruit volgt dat de melding door de Nederlandse politie is geconstrueerd met het doel om de woning van de verdachten te kunnen binnentreden. Er zijn ook geen omstandigheden gebleken waaruit volgt dat de Nederlandse politie niet mocht afgaan op de juistheid van de melding van de Federale politie. Er is dan ook geen sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.

Conclusie

Het verweer wordt verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van de feiten 3, 4, 5 en 6.

Verhouding Flora en faunawet en Wet Natuurbescherming (feiten 1 en 2)

Door de verdediging is ten aanzien van de feiten 1 en 2 aangevoerd dat de Flora en Faunawet (hierna: Ffw) per 1 januari 2017 is opgevolgd door de Wet natuurbescherming (Wnb). Op grond van laatstgenoemde wet (in samenhang met het bepaalde in artikel 1, lid 2 Wetboek van Strafrecht) zijn de feiten 1 en 2 slechts (als misdrijven) strafbaar indien zij opzettelijk zijn begaan, waarbij ten aanzien van opzet sprake moet zijn van boos opzet.

Van een dergelijk boos opzet is in dit geval geen sprake geweest, aldus de verdediging.

Beoordeling

Voor zover de verdachte wordt verweten dat hij de feiten 1 en 2 opzettelijk heeft begaan, heeft het volgende te gelden.

Op 1 september 2016, de pleegdatum van de feiten 1 en 2, was de Flora- en Faunawet van toepassing. Overtreding van artikel 9 Ffw was strafbaar gesteld in artikel 1a, onder 2o van de Wet op de economische delicten (hierna: WED). Overtreding van artikel 13, lid 1 Ffw was strafbaar gesteld in artikel 1a, onder 1o WED. Voor zover zij opzettelijk waren begaan, waren deze economische delicten op grond van artikel 2, lid 1 WED misdrijven. Ingevolge het bepaalde in artikel 6, lid 1, onder 2o WED gold voor opzettelijke overtreding van artikel 9 Ffw een strafmaximum van o.a. twee jaren gevangenisstraf, terwijl op grond van artikel 6, lid 1, onder 1o WED voor opzettelijke overtreding van artikel 12, lid 1 Ffw een strafmaximum van o.a. zes jaren gevangenisstraf gold.

Artikel 3.1, lid 1 Wnb – het equivalent van artikel 9 Ffw - verbiedt, zakelijk samengevat, het opzettelijk vangen en doden van (Vogelrichtlijn)vogels. Artikel 3.2, lid 6 Wnb vormt het equivalent van artikel 13, lid 1 Ffw. Opzet is geen bestanddeel van artikel 3.2, lid 6 Wnb.

Opzettelijke overtreding van zowel artikel 3.1, lid 1 Wnb als van artikel 3.2., lid 6 Wnb is strafbaar gesteld in artikel 1a, onder 1o WED, juncto artikel 2, lid 1 en artikel 6, lid 1, onder 1o WED (strafmaximum: o.a. zes jaren gevangenisstraf).

Anders dan door de verdediging is betoogd, is in artikel 3.1, lid 1 Wnb niet het vereiste van zogenoemd “boos opzet” geïntroduceerd. Ook overigens is toepassing van de Wet natuurbescherming in deze zaak niet gunstiger voor de verdachte, zodat geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht.

De ten tijde van de pleegdatum (1 september 2016) geldende hiervoor genoemde bepalingen uit de Ffw zullen, als gunstigste bepalingen, worden toegepast.

Waardering van het bewijs: Feiten 1 en 2 feiten

De verdediging heeft gesteld dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a Sv. De doorzoeking van het perceel en de daaropvolgende afgifte van de machtiging tot binnentreden in de woning had niet mogen plaatsvinden vanwege de foutieve beschrijving in het proces-verbaal - wat de verbalisanten beschrijven is niet te zien op de luchtfoto’s - en de onjuistheid van de MMA-melding. Een belangrijk strafvorderlijk voorschrift is geschonden, namelijk dat het perceel is betreden zonder dat een gegronde verdenking voor een schending van de Flora- en faunawet bestond. De broer van verdachte, medeverdachte naam medeverdachte, heeft bovendien nimmer toestemming gegeven tot betreding van het perceel. De enige passende sanctie is bewijsuitsluiting.

Beoordeling

De MMA-melding en de luchtfoto’s zijn beschreven in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal en er is geen aanleiding om aan de juistheid van de hierin genoemde feiten en omstandigheden te twijfelen. Hieruit volgt dat op 24 mei 2016 door meldpunt Meld Misdaad Anoniem een melding is ontvangen dat de verdachte en diens broer, medeverdachte naam medeverdachte, al jaren roofvogels vangen op hun eigen veld, dat er lokkooien op het terrein staan en waaromheen de verdachten voer neerleggen. De vogels zouden door de verdachte en diens broer worden afgemaakt.

Naar aanleiding van deze informatie is door de politie onderzoek gedaan. Zo is er aan de Dienst Luchtvaart van de Landelijke Eenheid van de politie gevraagd van het terrein luchtopnames/foto’s te maken. De verbalisanten hebben vervolgens op de foto’s gezien dat op het terrein veel vogels aanwezig waren. Ook waren kooien, netten en gaas op het terrein aanwezig en in de sloot paaltjes zichtbaar die dusdanig waren gepositioneerd dat het leek alsof er was afgerasterd. Het geheel deed vermoeden dat er mogelijk sprake was van het illegaal vangen van vogels. De rechtbank heeft naar aanleiding van de kopieën van de foto’s in het dossier geen aanleiding om aan deze conclusies van de politie te twijfelen.

Naar het oordeel van de rechtbank volgde uit de in het onderzoek gebleken feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden dat op het perceel van de verdachten overtredingen van de Ffw werden gepleegd. Op basis daarvan heeft de politie een onderzoek ter plaatse uitgevoerd en heeft vervolgens na een schriftelijke machtiging tot binnentreden de gezamenlijke woning van de verdachten betreden. Dat betekent dat aan de wettelijke vereisten is voldaan.

Conclusie

De gestelde onrechtmatigheden in het opsporingsonderzoek zijn niet aannemelijk geworden. Het verweer wordt verworpen.

Gedomesticeerde eenden

Standpunt verdediging

Aangevoerd is dat de verdachten niet gehandeld hebben in strijd met artikel 9 en 13, lid 1 Ffw, omdat hun een beroep toekomt op artikel 4 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten. De eenden in het bezit van de verdachten waren gedomesticeerd, zodat deze niet onder de bescherming van de Ffw vielen. Subsidiair was sprake van botulisme, zodat sprake was van een uitzonderingssituatie.

Beoordeling

Op grond van artikel 9 Ffw is het verboden om dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Alle van nature op het Europese grondgebied van de Lidstaten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels zoals eenden zijn als beschermde inheemse diersoort aangemerkt (artikel 4 Ffw).

Vaststaat dat de bij de verdachten aangetroffen dode en levende eenden van het soort Anas platyrhynchos (hierna: wilde eend) waren en dus een beschermde inheemse diersoort zijn. Op grond van artikel 4 van het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet geldt dat echter niet voor gedomesticeerde wilde eenden. Uit de parlementaire geschiedenis kan worden afgeleid dat het bij gedomesticeerde dieren gaat om dieren die zich ten gevolge van selectie door de mens onderscheiden van de wilde exemplaren van die soort, zowel de gefokte exemplaren als de exemplaren die zich in het wild kunnen handhaven. Het betreft hier soorten die in gedomesticeerde vorm door de mens als huisdier of in verband met de productie worden gehouden.

Onvoldoende is gebleken dat in de onderhavige zaak sprake is van een uitzonderingssituatie zoals hiervoor bedoeld en dat de wilde eenden die zijn aangetroffen bij de verdachten gedomesticeerd waren. De rechtbank komt tot deze conclusie op basis van de volgende feiten en omstandigheden.

De dode en levende eenden die zijn aangetroffen op het terrein van de verdachte en de medeverdachte waren niet voorzien van een voorgeschreven naadloos gesloten pootring. Evenmin werd een administratie van de eenden bijgehouden. De eenden stonden niet geregistreerd. De legale herkomst - het zelf fokken, zoals door de verdediging is gesteld - hebben de verdachte en de medeverdachte dus niet kunnen aantonen. Verder heeft verbalisant naam agent bij de rechter-commissaris verklaard dat de eenden zich schuw gedroegen, wegdoken onder water en van de verbalisanten weg bleven lopen. Dat was voor de verbalisant een indicatie dat ze wild oftewel niet gedomesticeerd zijn. De verbalisant stelde hierbij dat bij andere locaties gedomesticeerde eenden naar hem toekwamen, ondanks dat hij een vreemde voor hen was en in gezelschap van meerdere personen was. Ook de officier van justitie heeft tijdens de schouw dit wegloopgedrag vastgesteld. Daarnaast komt uit het dossier naar voren dat de wilde eenden werden gevangen in vangkooien en vervolgens werden gekortwiekt zodat zij niet meer zelfstandig konden foerageren (voedsel vergaren) of zelfstandig konden wegkomen. Dit wijst veeleer op wilde exemplaren. Ook anderszins zijn geen feiten en omstandigheden gebleken waaruit volgt dat de aangetroffen eenden zich onderscheiden van hun ‘wilde’ beschermde soortgenoten.

De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de eenden niet gedomesticeerd waren.

Ook het subsidiair aangevoerde slaagt niet. Nog daargelaten dat niet is vast komen te staan dat sprake was van botulisme, heeft de verdediging niet gesteld dat de verdachten daarom gerechtigd waren tot het doden van de beschermde inheemse eenden dan wel tot welke juridische gevolgen dit zou moeten leiden. Het verweer is dan ook onvoldoende gemotiveerd en zal reeds op die grond worden verworpen.

Conclusie

Het primaire en subsidiaire verweer wordt verworpen.

Medeplegen feiten 1 en 2

Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, zijn broer, nu de verdachte heeft verklaard dat hij de eenden heeft gedood en dat de eenden van zijn broer waren. De broer heeft verklaard dat de eenden van hem waren en dat deze door de verdachte in samenspraak met hem (de broer) zijn gedood. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij zijn broer, met wie hij op hetzelfde perceel woont, hielp met het voeren van de aanwezige eenden. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij de kolganzen op het terrein heeft gezien. Dat betekent dat de samenwerking ook ziet op het onder zich hebben van de levende eenden en ganzen.

Bewijswaardering feiten 3, 4, 5 en 6

De verdediging heeft aangevoerd dat de door haar gestelde vormverzuimen zoals hiervoor vermeld onder 4. op grond van artikel 359a Sv moeten leiden tot bewijsuitsluiting.

Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, wordt het verweer verworpen. Er is geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, zodat niet tot bewijsuitsluiting wordt overgegaan.

Aangetroffen dode dieren in vriezer

Aangevoerd is dat de dode eenden die in het bezit van de verdachte en diens broer waren, gedomesticeerde dieren waren. De overige aangetroffen dieren waren gedeeltelijk verkeersslachtoffers en gedeeltelijk verkregen van de jacht van anderen.

Beoordeling

De verdachten hadden in 2018 een groot aantal niet-geringde dode (Vogelrichtlijn)vogels onder zich. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen stelt de rechtbank vast dat het hierbij, wat de wilde eenden betreft, niet ging om gedomesticeerde wilde eenden. Wat betreft de overige dieren heeft de verdachte verschillende, weinig concrete en tegenstrijdige verklaringen over de herkomst daarvan afgelegd. De verdachte heeft ook geen documenten overgelegd die zien op de herkomst. Dat betekent dat deze vogel(s) niet aantoonbaar overeenkomstig de Wet natuurbescherming waren gedood, gevangen en/of verkregen.

Het verweer wordt verworpen.

Medeplegen feiten 5 en 6

De wapens zijn aangetroffen in de voormalige stal op het terrein waar beide verdachten woonachtig zijn. De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat de in de tenlastelegging bedoelde wapens en munitie in die stal lagen en dat hij met de medeverdachte, eerdergenoemde broer, had gesproken over het al dan niet wegdoen van die wapens en munitie. De verdachte had dan ook feitelijke beschikkingsmacht over de wapens en munitie. Bovendien is door de politie op 8 augustus 2018 bij de verdachte ook munitie in zijn broekzak aangetroffen. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan geredelijk worden geconcludeerd dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met zijn broer de hiervoor bedoelde wapen en munitie voorhanden heeft gehad.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9 Flora- en faunawet, opzettelijk begaan;

  • Feit 2: medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 eerste lid Flora- en faunawet, opzettelijk begaan;

  • Feit 3: medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3.2 van de Wet natuurbescherming, opzettelijk begaan;

  • Feit 4: medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 3.38 van de Wet natuurbescherming, opzettelijk begaan;

  • Feit 5: medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd; en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;

  • Feit 6: medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

  • geldboete van €7.500

  • voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^