Verontschuldigbare termijnoverschrijding voor het instellen van hb?
/Hoge Raad 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:517
Verdachte is door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen een vonnis van de Rechtbank Amsterdam d.d. 4 december 2012 waarbij zij wegens 1) opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen en 2) handelen in strijd met artikel 36, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis waarvan 20 uren subsidiair 10 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens verdachte heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
“De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven- als volgt.
Ik wist van de zitting bij de rechtbank. Mijn dochter had de dagvaarding in ontvangst genomen. Ik wilde dat er in mijn zaak eerst getuigen werden gehoord. Hierover heb ik verschillende faxen naar de rechtbank gestuurd. Naar aanleiding hiervan ben ik er van uitgegaan dat de behandeling van mijn zaak zou worden aangehouden. Ik heb hierover nog telefonisch contact gehad met betrokkene 1. Mij is toegezegd dat er eerst getuigen zouden worden gehoord. Het was mij in die tijd allemaal te veel geworden; ik liep nog bij de crisisdienst. (…)
De advocaat-generaal voert het woord, waarin hij concludeert dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, leest zijn vordering voor en legt die aan het gerechtshof over. De vordering houdt in dat de verdachte niet ontvankelijk zal worden verklaard in het ingestelde hoger beroep.
De verdachte en de raadsman/vrouw voeren het woord tot verdediging.
De raadsman voert daarbij verweren als weergegeven in het arrest.”
Het Hof heeft in zijn arrest overwogen:
“Bespreking van een verweer
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte er van mocht uitgaan dat tijdens de behandeling in eerste aanleg de zaak niet zou worden afgedaan. Hij heeft hiertoe gesteld dat de verdachte had verzocht eerst getuigen te horen. Zij heeft hierover contact gehad met betrokkene 1, uit welk contact de verdachte heeft begrepen dat de zaak niet zou worden afgedaan.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de stukken van het dossier is niet gebleken dat de behandeling in eerste aanleg zou worden geschorst, omdat voorafgaande aan de behandeling getuigen zouden worden gehoord. Voorts heeft de verdachte, die op de hoogte was van de zittingsdatum in eerste aanleg, na die zittingsdatum niet geïnformeerd omtrent het verdere verloop van haar zaak. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 4 december 2012 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De dagvaarding is de verdachte op 25 oktober 2012 in persoon betekend.
De verdachte is op 4 december 2012 bij verstek veroordeeld.
Tegen dit vonnis heeft verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep ingesteld, maar eerst op 14 januari 2013.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld en niet is gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding, zal verdachte daarin niet ontvankelijk worden verklaard.”
Middel
Het middel klaagt dat het Hof het beroep op verontschuldigbare overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep, op ontoereikende gronden heeft verworpen.
Beoordeling Hoge Raad
De verdachte en de raadsman hebben betoogd dat de verdachte ervan mocht uitgaan dat haar zaak zou worden aangehouden, omdat eerst nog getuigen zouden worden gehoord. Daartoe hebben zij ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte "verschillende faxen" naar de Rechtbank heeft gestuurd in verband met haar wens dat getuigen zouden worden gehoord en dat zij over de aanhouding van haar zaak nog "telefonisch contact heeft gehad met betrokkene 1".
In de overwegingen van het Hof ligt besloten dat het Hof de feiten en omstandigheden waaraan door de verdachte en de raadsman de conclusie is verbonden dat de verdachte ervan mocht uitgaan dat de behandeling van haar zaak op de in de dagvaarding genoemde zittingsdag zou worden aangehouden omdat eerst getuigen zouden worden gehoord, niet aannemelijk heeft bevonden. Dat oordeel van het Hof is gebaseerd op het ontbreken van enig aanknopingspunt voor het gestelde in de stukken van het dossier en op de omstandigheid dat de verdachte na die zittingsdag niet heeft geïnformeerd naar het verdere verloop van haar zaak, terwijl dat naar het kennelijke oordeel van het Hof in de situatie waarvan de verdachte was uitgegaan, wel in de rede had gelegen. Het Hof heeft op grond van dit een en ander kunnen oordelen dat niet is gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding. De niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het door haar ingestelde hoger beroep is, mede gelet op hetgeen door en namens de verdachte in dit verband is aangevoerd, toereikend gemotiveerd.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Lees hier de volledige uitspraak.