Veroordeling afvalstoffenverwerker voor de verkeerde opslag van asbest en accu’s

Rechtbank Overijssel 3 juni 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:2223 en ECLI:NL:RBOVE:2021:2225

Een grote afvalstoffenverwerker uit Varsseveld is veroordeeld voor de verkeerde opslag van asbest en accu’s. De rechtbank Overijssel legt geldboetes op aan drie BV’s en veroordeelt de eigenaar en een medewerker tot taakstraffen en voorwaardelijke celstraffen. Zij hebben zich ook schuldig gemaakt aan vervalsen van rekeningen en brieven.

De eigenaar is veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke celstraf van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaar. De opslag en de vervalsingen gebeurden onder zijn leiding. Een medewerkster (32) is schuldig aan het maken van valse rekeningen en brieven. Zij krijgt een taakstraf opgelegd van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaar.

De exploitatiemaatschappij krijgt een boete opgelegd van 50.000 euro, waarvan 20.000 voorwaardelijk. De milieutak en de recycling BV moeten 80.000 euro betalen, waarvan 30.000 euro voorwaardelijk. De BV’s krijgen een proeftijd van 3 jaar.

Door de verdediging is – onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad - betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, nu er sprake is geweest van een gedoogbeleid door het bevoegd gezag. Ter onderbouwing heeft de verdediging aangevoerd dat uit de overgelegde stukken en de verklaring van mr. Poels blijkt dat het bevoegd gezag heeft berust in de situatie met betrekking tot de opslag van accu’s en asbest.

De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde. Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich onder meer voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen hebben gewekt dat hij niet zal worden vervolgd. Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend, kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat vervolging achterwege zal blijven evenwel in de regel niet worden ontleend.

De rechtbank overweegt dat op 29 juni 2006 een revisievergunning Wet Milieubeheer aan medeverdacht bedrijf 1 voor diverse percelen is verleend. Op één van deze percelen is verdachte gevestigd. In deze vergunning is de wijze van het opslaan van accu’s en asbest expliciet genoemd. De vergunning is naar aanleiding van aanvragen van verdachte aangepast, maar niet ten aanzien van het opslaan van accu’s en/of asbest. Van het gedogen van het in strijd met de omgevingsvergunning en de daarin vervatte voorschriften omtrent het opslaan van accu’s en asbest is niet gebleken. Door de verdediging is dit weliswaar gesteld, maar er is geen schriftelijke overeenkomst overgelegd waarin dit naar voren komt. Evenmin zijn stukken overgelegd op grond waarvan verdachte redelijkerwijs in de veronderstelling kon verkeren dat er sprake was van een gedoogsituatie in afwijking van uitdrukkelijke vergunningsvoorschriften. Dat er geen schriftelijke overeenkomst is, wordt bovendien bevestigd door de toezichthouder van de Omgevingsdienst Achterhoek toezichthouder. Hij heeft ter terechtzitting op 10 december 2020 verklaard dat er door hem in het dossier geen aanvullende afspraken of gedoog afspraken met het bevoegd gezag gemaakt in de tenlastegelegde periode zijn aangetroffen.

Nu niet is gebleken van een handelwijze van het Openbaar Ministerie die in strijd is met de grondslagen van het strafproces verwerpt de rechtbank het beroep op het vertrouwensbeginsel en is zij van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.

Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat de gevoegde dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^