Veroordeling ambtenaar gemeente Amsterdam voor passieve ambtelijke omkoping, betrokkenheid bij fraude met gehandicaptenparkeervergunningen

Rechtbank Amsterdam 13 december 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:7250

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift en het gebruik maken van valse en vervalste geschriften door het opmaken van gehandicaptenparkeerkaarten en diverse formulieren en deze in te voeren in de systemen van de gemeente Amsterdam. Hierdoor hebben de gemeente Amsterdam en de uitvoerders van het parkeerbeleid ten onrechte parkeervergunningen voor gehandicapte bewoners afgegeven aan gezonde Amsterdammers die op deze wijze (gratis) en overal in heel Amsterdam konden parkeren. Daarmee hebben verdachte en zijn mededaders de gemeente, EGIS en Cition opgelicht. Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan zogeheten ‘passieve omkoping’ omdat hij met zijn mededader van een aantal afnemers geld heeft aangenomen voor het regelen van de frauduleuze parkeervergunningen.

Verdachte heeft door zijn handelen het systeem van het parkeerbeleid van de gemeente op een gestructureerde en geraffineerde wijze ondermijnd en daarmee uitsluitend het doel gehad om zichzelf te verrijken. 

Achtergrond

In augustus 2017 werd bij het stadsloket West van de gemeente Amsterdam ontdekt dat er vermoedelijk was gefraudeerd bij de aanvraag en het verstrekken van (fysieke) Europese gehandicaptenparkeerkaarten (hierna: gehandicaptenparkeerkaarten) waaraan vervolgens een (digitale) Amsterdamse parkeervergunning voor gehandicapte bewoners (hierna: parkeervergunning voor gehandicapte bewoners) is gekoppeld. Dit kwam aan het licht toen meerdere keren bleek te zijn ingelogd in het parkeervergunningensysteem van de gemeente genaamd ‘Epermix’ met het account van een medewerker die niet werkte met parkeerproducten en daarom dus geen gebruik hoefde te maken van Epermix. Het Bureau Integriteit van de gemeente is hierop een onderzoek gestart waaruit de verdenking is ontstaan dat door verdachte (hierna: verdachte) en medeverdachte 1, die als ambtenaren bij de gemeente Amsterdam werkzaam waren, vermoedelijk meerdere van deze parkeervergunningen voor gehandicapte bewoners zijn aangemaakt en verkocht aan burgers die niet gehandicapt waren. Op deze wijze zouden ten onrechte (in ieder geval) zeventien parkeervergunningen voor gehandicapte bewoners zijn afgegeven. Op 16 januari 2018 heeft de gemeente Amsterdam aangifte gedaan van valsheid in geschrift en oplichting tegen verdachte en medeverdachte 1.

Naar aanleiding van de aangifte en de bevindingen van Bureau Integriteit, is een strafrechtelijk onderzoek gestart met de naam 13Earley. Dat onderzoek heeft uiteindelijk geleid tot de strafzaak tegen verdachte, die gelijktijdig op de zitting is behandeld met de strafzaak tegen medeverdachte 1.

Voor een aantal afnemers van deze parkeervergunningen is deze zaak afgedaan met een transactie. Vijf andere verdachten: medeverdachte 2, medeverdachte 3, medeverdachte 4, medeverdachte 5 en medeverdachte 6 zijn gedagvaard. De inhoudelijke behandeling van hun strafzaken heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2021.

De vragen die in deze zaak spelen zijn – kort gezegd – of verdachte en zijn mededader(s) de documenten en formulieren die nodig zijn voor het verkrijgen van een parkeervergunning voor gehandicapte bewoners valselijk hebben opgemaakt en in de systemen van de gemeente hebben verwerkt (feit 1), waardoor de gemeente Amsterdam, EGIS en Cition (de uitvoerders van het parkeerbeleid) zijn bewogen tot het afgeven van deze vergunningen aan niet-gehandicapte burgers die vervolgens in heel Amsterdam (gratis) konden parkeren (feit 2). Verdachte en medeverdachte 1 zouden voor het valselijk opmaken van de voor de vergunningaanvraag benodigde geschriften en het verwerken daarvan in de systemen geld hebben aangenomen, zodat ook de vraag voorligt of zij zich hebben laten omkopen (feit 3).

In de woning van verdachte zijn bij een doorzoeking blanco gehandicaptenparkeerkaarten aangetroffen. De vraag is of die vals of vervalst zijn (feit 4).

De rechtbank Amsterdam heeft 7 verdachten in deze zaak berecht.

Standpunt Openbaar Ministerie

Er zijn 17 parkeervergunningen aangevraagd voor mensen die daar geen recht op hadden. Verdachte en medeverdachte 1 hadden kennis van de systemen en de wijze waarop een vergunningsaanvraag verloopt. Verdachte heeft samen met anderen valselijk gehandicaptenparkeerkaarten, aanvraagformulieren voor parkeervergunningen voor gehandicapte bewoners en DAS-formulieren opgemaakt en in de systemen van de gemeente Amsterdam verwerkt (feit 1). Voor het verwerken van de valse geschriften is gebruik gemaakt van de inloggegevens van nietsvermoedende collega’s. Verdachte had de beschikking over deze inloggegevens. In de persoonlijke bestandsmap van medeverdachte 1 zijn pdf-bestanden aangetroffen behorende bij de frauduleuze aanvragen. Rondom de datum van verstrekking van de parkeervergunningen is er contact geweest tussen verdachte en medeverdachte 1. De verklaring van verdachte dat iemand anders van zijn werkaccount en e-mailaccounts misbruik heeft gemaakt, is ongeloofwaardig. Van enige betrokkenheid van iemand anders blijkt niets. Dat er mailverkeer plaatsvond tussen het zakelijke en privée-mailadres is daarvoor bovendien een contra-indicatie. Uit telefoongegevens en verklaringen van begunstigden van de vergunningen blijkt dat medeverdachte 1 degene was die contact met hen onderhield.

Doordat de gemeente Amsterdam, EGIS en Cition hierdoor ten onrechte parkeervergunningen voor gehandicapte bewoners hebben afgegeven aan niet-gehandicapte burgers en deze burgers vervolgens overal in Amsterdam konden parkeren en daar niet meer voor hoefden te betalen, zijn zij opgelicht en benadeeld. Verdachte heeft dit feit samen met anderen gepleegd (feit 2).

Uit de verklaringen van een aantal begunstigden van de parkeervergunningen kan worden herleid dat verdachte en medeverdachte 1, die beiden ambtenaar waren in de zin van artikel 363 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), geld hebben aangenomen voor het opmaken en verwerken van voornoemde valse geschriften in de systemen, zodat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van passieve ambtelijke omkoping (feit 3).

Van de in de woning van verdachte aangetroffen gehandicaptenparkeerkaarten is vastgesteld dat deze vals zijn. De verklaring van verdachte dat deze bedoeld waren als trainingsmateriaal, is niet geloofwaardig. Kaarten uit deze serie zijn (blijkens het kaartnummer) gebruikt bij de aanvragen van parkeervergunningen voor gehandicapte bewoners ten behoeve van begunstigden en een kaart uit deze serie is aangetroffen bij medeverdachte 1. Verdachte heeft opzettelijk valse gehandicaptenparkeerkaarten voorhanden gehad (feit 4).

Standpunt verdediging

De raadsman heeft zich – onder verwijzing naar de op schrift gestelde pleitnota – op het standpunt gesteld dat verdachte volledig moet worden vrijgesproken. Hiervoor is het volgende naar voren gebracht.

Een onbekend gebleven persoon heeft misbruik gemaakt van het werkaccount en de e-mailadressen van verdachte om de feiten 1 en 2 te plegen. Uit niets blijkt van contact tussen de begunstigden en verdachte. In de werkomgeving van verdachte zijn geen documenten aangetroffen die verband houden met de frauduleuze vergunningaanvragen. Het verwerken van vergunningen in de systemen was al gebeurd voordat vanaf het e-mailadres van verdachte een e-mail met instructies over de verwerking werd verstuurd. Verdachte had in de periode waarin de toekenningsbrieven zijn aangemaakt geen toegang tot de systemen van de gemeente. De handtekening bij ‘verdachte’ op het DAS-formulier van medeverdachte 8 is vervalst. Verdachte zou de auteur zijn van de Word-bestanden, maar het is betrekkelijk eenvoudig om de naam van de auteur van een Word-bestand handmatig te veranderen.

Subsidiair moet vrijspraak volgen van de feiten 1 en 2 omdat de precieze rol van verdachte niet concreet genoeg kan worden bepaald, laat staan dat kan worden vastgesteld dat deze van voldoende gewicht is geweest om als medepleger te kunnen worden aangemerkt. Verdachte heeft de delictsomschrijvingen in ieder geval niet zelfstandig vervuld.

Voor feit 3 is geen bewijs omdat niet blijkt dat verdachte geldbedragen in ontvangst heeft genomen of hier met medeverdachte 1 over heeft gesproken.

De in de woning van verdachte aangetroffen blanco gehandicaptenparkeerkaarten werden gebruikt als cursusmateriaal, zodat om die reden vrijspraak moet volgen van feit 4. Subsidiair is niet voldaan aan het bestemmingsvereiste als bedoeld in artikel 225 Sr, omdat de kaarten waarop geen persoonsgegevens zijn ingevuld niet gereed waren om te worden gebruikt in het maatschappelijk verkeer.

Oordeel van de rechtbank

Feit 1: medeplegen van valsheid in geschrift en gebruik maken van valse geschriften

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken van die valse geschriften.

De rechtbank overweegt hierover het volgende.

Valse geschriften en het opzettelijk gebruik maken daarvan

Op basis van de feiten en omstandigheden zoals beschreven onder kopje 4.1 stelt de rechtbank vast dat de zeventien gehandicaptenparkeerkaarten op naam van de in de beschuldiging genoemde aanvragers, allemaal vals zijn. Van deze gehandicaptenparkeerkaarten is namelijk gebleken dat deze niet daadwerkelijk zijn uitgegeven. Bovendien zijn de begunstigden niet gekeurd door een GGD-arts. De gehandicaptenparkeerkaarten zijn met behulp van Word opgemaakt door daar pasfoto’s, namen, de niet-uitgegeven kaartnummers en andere gegevens op te plaatsen van personen die geen recht hadden op een gehandicaptenparkeerkaart.

Op de aanvraagformulieren van Cition Parkeermanagement, de aanvraagformulieren van de gemeente Amsterdam en op de in dat kader opgemaakte DAS-formulieren is vermeld dat de aanvragers in het bezit zijn van een gehandicaptenparkeerkaart, terwijl dit in werkelijkheid dus niet het geval was. Deze formulieren zijn valselijk opgemaakt.

De gehandicaptenparkeerkaarten en voornoemde formulieren zijn geschriften die bestemd zijn om te dienen tot bewijs van enig feit, omdat met gebruikmaking van deze valse geschriften een parkeervergunning voor gehandicapte bewoners kan worden aangevraagd en verkregen. Van de valse gehandicaptenparkeerkaarten en formulieren is ook daadwerkelijk gebruik gemaakt, omdat deze in het DAS- en Epermix-systeem van de gemeente Amsterdam zijn verwerkt. Daarmee konden de begunstigden door heel de stad parkeren. Daarmee staat ook het oogmerk vast.

Medeplegen

De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken van voornoemde geschriften en daarvan opzettelijk gebruik heeft gemaakt en overweegt daarover als volgt.

Om te komen tot een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, zijn aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Het is niet noodzakelijk dat de medepleger zelf de gehele delictsomschrijving vervult, het accent ligt op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De verdachte kan ook in strafrechtelijke zin aansprakelijk worden gehouden voor uitvoeringshandelingen die (uitsluitend) door de medeverdachten zijn verricht.

Allereerst stelt de rechtbank vast dat verdachte vanuit zijn functie alle kennis had over de procedures rondom de uitgifte van gehandicaptenparkeerkaarten en parkeervergunningen voor gehandicapte bewoners. Ditzelfde geldt voor medeverdachte 1. Verdachte is blijkens zijn verklaring op de zitting extra deskundig in deze materie, omdat hij ook trainingen over het parkeerbeleid verzorgde. Ook voerde hij de uitgifte van de vergunningen zelf uit.

Uit de e-mailcorrespondentie blijkt dat verdachte en medeverdachte 1 over alle in de tenlastelegging genoemde begunstigden hebben gecorrespondeerd en dat zij beschikten over hun (persoons)gegevens en foto’s, gegevens over hun valse gehandicaptenparkeerkaarten en aangeleverde (valse) documenten. Voor de vergunningen van medeverdachte 10, medeverdachte 11, medeverdachte 12, medeverdachte 13, medeverdachte 4, medeverdachte 5, naam 2, medeverdachte 14, medeverdachte 6, medeverdachte 15 en naam 1 vond deze communicatie zelfs op of rondom de dag van de aanvraag plaats waarbij door verdachte gehandicaptenparkeerkaarten aan medeverdachte 1 zijn toegezonden met in de e-mail ook instructies over het printen, ondertekenen, kopiëren en scannen van de stukken. De dagen rondom de verstrekking van de vergunning aan medeverdachte 11 was er meerdere malen telefonisch contact tussen verdachte en medeverdachte 1. Van de gehandicaptenparkeerkaarten van naam 2 en naam 1 is vast komen te staan dat verdachte de maker was van deze bestanden in Word. Omdat de andere gehandicaptenparkeerkaarten blijkens de bevindingen van Bureau Integriteit op eenzelfde wijze zijn gemaakt en gelet op de overige betrokkenheid van verdachte, kan het niet anders zijn dan dat verdachte ook de andere vijftien gehandicaptenparkeerkaarten heeft gefabriceerd. Verdachte heeft in schema’s in de bijlagen bij de e-mails ‘tets’ en ‘dosh’ een administratie bijgehouden van de begunstigden van de parkeervergunningen. Deze administratie heeft hij in de e-mail ‘Ai’ met medeverdachte 1 gedeeld.

De verwerking van de parkeervergunning in de systemen van de gemeente vond plaats met gebruikmaking van de Epermix-accounts van medewerker 2, medewerker 4 en medewerker 1. Deze medewerkers waren daar zelf niet bij betrokken. Verdachte beschikte blijkens de e-mailwisseling met naam 4 over de inloggegevens van deze nietsvermoedende medewerkers. In de e-mails aan medeverdachte 1 betreffende naam 2, medeverdachte 6 en naam 1 gaf verdachte ook de naam van de collega door wiens Epermix-account gebruikt werd voor het verwerken van de aanvraag.

Medeverdachte 1 gaf daadwerkelijk gehoor aan de opdrachten van verdachte in de e-mails. Dit blijkt allereerst uit het feit dat in de persoonlijke bestandsmap van medeverdachte 1 12 pdf-bestanden zijn aangetroffen van DAS-formulieren van begunstigden, waaronder van naam 2, medeverdachte 6 en naam 1. Deze formulieren worden alleen opgeslagen in de persoonlijke bestandsmap van de medewerker die de opdracht heeft gegeven het formulier te printen. De DAS-formulieren van naam 2, medeverdachte 6 en naam 1 zijn van een paraaf met akkoord voorzien met daarbij de naam van de medewerker die verdachte in de e-mails aan medeverdachte 1 had doorgegeven.

Het contact met de begunstigden van de vergunningen was veelal met medeverdachte 1. In de contactenlijst van medeverdachte 1 zijn de contactgegevens van medeverdachte 8, medeverdachte 7 en medeverdachte 3 opgeslagen. Uit het berichtenverkeer tussen medeverdachte 1 en naam 5 en naam 2, volgt dat medeverdachte 1 doorgaf wat zij moesten aanleveren voor het verkrijgen van een parkeervergunning. Op de telefoon van medeverdachte 1 is een blanco aanvraagformulier aangetroffen die bij het aanvragen van parkeervergunningen gebruikt is.

Naam 2 en medeverdachte 7 hebben ook fysiek met medeverdachte 1 afgesproken voor het regelen van de formulieren en het afgeven van de benodigde stukken. Ook medeverdachte 8, medeverdachte 12 en medeverdachte 2 hebben gegevens aangeleverd. Weliswaar noemen medeverdachte 12 en medeverdachte 2 medeverdachte 1 niet bij naam, maar gelet op het feit dat verdachte en medeverdachte 1 de beschikking hadden over de door medeverdachte 12 en medeverdachte 2 aangeleverde stukken en gegevens, kan het niet anders zijn dan dat deze aan medeverdachte 1 zijn aangeleverd. Ook is er e-mailcorrespondentie tussen medeverdachte 5, medeverdachte 4 en medeverdachte 1 over het regelen van de parkeervergunning. Een aantal begunstigden hebben net als medeverdachte 1 een link met de Amsterdamse voetbalclub AFC en kennen elkaar daarvan (direct of indirect). Afnemers hebben (voor zover daarover wordt verklaard) ook geld gegeven aan medeverdachte 1.

Anders dan de raadsman stelt, kan de rechtbank gelet op het voorgaande voldoende concreet vaststellen dat tussen verdachte en medeverdachte 1 sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking zoals vereist is voor medeplegen. Ook de begunstigden van de vergunningen hebben daarin hun aandeel gehad. Bij die samenwerking was sprake van handelen overeenkomstig een – in ieder geval tussen verdachte en medeverdachte 1 – van tevoren afgestemd plan, met een voor elk van de mededaders duidelijke rolverdeling.

Medeverdachte 1 onderhield het contact met de afnemers en nam de benodigde documenten aan die de afnemers hem (deels ingevuld) aanleverden, terwijl verdachte de gehandicaptenparkeerkaarten fabriceerde en betrokken was bij het verwerken van de aanvraag in de systemen. Het aanvraagformulier werd zo nodig aangevuld met gegevens zoals het kaartnummer van de gehandicaptenkaart. Medeverdachte 1 zorgde er op aanwijzen van verdachte voor dat hij stukken printte, ondertekende, scande en kopieerde voor de verdere verwerking en de uiteindelijke afgifte van de parkeervergunningen. Medeverdachte 1 nam daarnaast (voor zover daar sprake van was) de betalingen in ontvangst. Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte een voor de uitvoering van het feit substantiële en cruciale rol heeft vervuld. Er was sprake van een zodanig nauw en bewust samenwerkingsverband, dat sprake is geweest van medeplegen.

Alternatief scenario verdachte

De rechtbank verwerpt het verweer dat het een ander dan verdachte is geweest die in de tenlastegelegde periode de gebruiker was van zijn werkaccount en e-mailadressen. De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat een derde van zijn werkaccount en e-mailadressen misbruik heeft gemaakt om fraude te plegen, niet geloofwaardig. Daarbij betrekt de rechtbank het volgende.

Anders dan door verdachte wordt gesteld, leidt de rechtbank uit het dossier af dat medewerkers tijdens trainingen over een eigen werkaccount konden beschikken en zij dus niet van het werkaccount van verdachte gebruik hoefden te maken. Dit vindt bevestiging in de verklaring bij de rechter-commissaris van de heer Boersma. Bovendien moet het wachtwoord van de werkomgeving van de gemeente Amsterdam om de drie maanden worden gewijzigd. Ook al zou een derde de beschikking hebben gehad over de inloggegevens van verdachte, dan zou diegene daar slechts een korte periode misbruik van hebben kunnen maken, terwijl de periode waarbinnen de frauduleuze parkeervergunningen zijn afgegeven bijna twee jaren beslaat. Verder heeft navraag bij de gemeente Amsterdam door de politie uitgewezen dat verdachte ook tijdens zijn verlof en buiten kantooruren extern kon inloggen op zijn werkaccount. Het werkaccount van verdachte was tot maart 2018 actief. Maar belangrijk is dat er gebruik is gemaakt van de accounts van andere (nietsvermoedende) medewerkers. Verdachte heeft er geen verklaring voor dat dit voor een derde, die misbruik wil maken van zijn account, een onnodig ingewikkelde constructie lijkt.

De omstandigheid dat ook tussen het privée-mailadres en het zakelijke e-mailadres van verdachte (persoons)gegevens, inloggegevens van collega’s – waar verdachte blijkens de e-mailwisseling met naam 4 over kon beschikken – én documenten van begunstigden van de parkeervergunningen zijn verstuurd, vormt ook een belangrijke contra-indicatie dat een derde gebruikt maakte van de e-mailadressen van verdachte. Dat al deze e-mails hem nooit zouden zijn opgevallen als iemand van zijn e-mailadressen misbruik maakte, is bovendien hoogst onwaarschijnlijk. Het zou voor een derde dan ook een enorm risico vormen om op deze manier misbruik te maken van de e-mailadressen. Ook hiervoor heeft verdachte geen verklaring.

De rechtbank vindt het scenario dat een kwaadwillende derde achter de fraude zit in plaats van verdachte zelf dan ook niet aannemelijk. Verdachte heeft dit scenario ook niet kunnen onderbouwen. Het verweer wordt verworpen.

De rechtbank vindt op grond van al het voorgaande bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift en dat hij opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften terwijl hij wist dat die bestemd waren voor gebruik alsof deze echt en onvervalst waren.

Feit 2: medeplegen van oplichting

In samenhang bezien met dat wat de rechtbank onder kopje 4.4.1 heeft overwogen, vindt de rechtbank bewezen dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan oplichting van de gemeente Amsterdam, EGIS en Cition Parkeermanagement. De rechtbank overweegt als volgt.

De gemeente Amsterdam, EGIS en Cition zijn bewogen tot afgifte van Amsterdamse gehandicaptenparkeervergunningen en het verlenen van gratis parkeergenot in heel Amsterdam aan de afnemers van de vergunningen nadat verdachte samen met zijn mededader(s) de hiervoor benodigde geschriften heeft vervalst en in de systemen van de gemeente heeft verwerkt en daarbij kopieën van rijbewijzen, kentekenbewijzen, een identiteitskaart en paspoorten heeft aangeleverd. Op de valse geschriften stond ten onrechte vermeld dat de aanvragers van de parkeervergunning voor gehandicapte bewoners in het bezit waren van een geldige gehandicaptenparkeerkaart. Hiermee hebben verdachte en zijn mededaders met gebruikmaking van de wettelijke oplichtingsmiddelen ‘listige kunstgrepen’ en ‘een samenweefsel van verdichtsels’ voorgewend dat de aanvragers recht hadden op een parkeervergunning voor gehandicapte bewoners. Door het gebruik van die oplichtingsmiddelen zijn de gemeente Amsterdam en de uitvoerders van het parkeerbeleid in alle gevallen overgegaan tot de uitgifte van parkeervergunningen voor gehandicapte bewoners. Hierdoor zijn zij benadeeld omdat zij niet het geld hebben ontvangen dat zij normaal gesproken van deze niet-gehandicapte burgers zouden hebben gekregen voor betaald parkeren in Amsterdam.

Feit 3: medeplegen van passieve omkoping

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich samen met een ander heeft schuldig gemaakt aan passieve omkoping. De rechtbank overweegt hierover het volgende.

Allereerst stelt de rechtbank vast dat verdachte en medeverdachte 1 in de tenlastegelegde periode werkzaam waren als ambtenaren bij de gemeente Amsterdam in de zin van artikel 363 Sr.

Op basis van de verklaringen van medeverdachte 7, medeverdachte 8, medeverdachte 2, medeverdachte 9, naam 5, medeverdachte 12, naam 2 en naam 1, stelt de rechtbank vast dat deze personen giften in de vorm van geldbedragen hebben betaald ter verkrijging van een parkeervergunning. Een aantal begunstigden hebben verklaard dat zij dit geld aan medeverdachte 1 hebben overhandigd. In samenhang bezien met hetgeen de rechtbank over de rolverdeling tussen verdachte en medeverdachte 1 heeft vastgesteld, neemt de rechtbank aan dat medeverdachte 1 als degene die het contact onderhield met de afnemers steeds de giften in ontvangst heeft genomen. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte zelf uit handen van begunstigden geld heeft ontvangen, maar gelet op het feit dat verdachte en medeverdachte 1 de feiten 1 en 2 samen hebben gepleegd en zij daarbij een even belangrijke en cruciale rol hebben vervuld, vindt de rechtbank het aannemelijk dat de opbrengsten onderling zijn verdeeld. Bovendien blijkt uit WhatsApp-verkeer tussen medeverdachte 1 en naam 5 dat het contact van medeverdachte 1 er een hogere prijs van had gemaakt. Gelet op al het voorgaande, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte dit contact is geweest en dat hij dus bemoeienis heeft gehad met het bepalen van de beloning in ruil waarvoor de frauduleuze parkeervergunningen zouden worden geregeld. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

Verdachte en medeverdachte 1 wisten dat deze giften hen werden gedaan om hen in hun hoedanigheid als ambtenaar iets te laten doen, namelijk ervoor zorgdragen dat vergunningen werden uitgegeven aan niet-gehandicapte stadsbewoners die geen recht hadden op een dergelijke vergunning. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van passieve ambtelijke omkoping.

Vrijspraak van feit 4: opzettelijk voorhanden hebben van valse of vervalste geschriften

De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte opzettelijk valse of vervalste gehandicaptenparkeerkaarten voorhanden heeft gehad en overweegt daarover het volgende.

Om tot een bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen, zal de rechtbank moeten vaststellen dat de bij verdachte aangetroffen gehandicaptenparkeerkaarten bestemd waren om ‘tot bewijs van enig feit’ te dienen in het maatschappelijk verkeer. Uit het dossier volgt dat op de zes aangetroffen gehandicaptenparkeerkaarten een afwijkend nummer is toegevoegd met een printer. Het heeft er alle schijn van dat deze kaarten waren bedoeld om op illegale wijze te gebruiken, maar zij waren nog vrijwel volledig blanco en hadden daarmee nog geen functie. Op de gehandicaptenparkeerkaarten ontbreekt het aan (voor)namen van de houder(s), vervaldata, kaarttypes en gegevens over de uitgifte van de kaarten, pasfoto’s en handtekeningen van de houder(s). Uit de Regeling Gehandicaptenparkeerkaart, zoals aangehaald door de raadsman, leidt de rechtbank af dat de gehandicaptenparkeerkaart pas geldig is indien deze volledig is ingevuld en is ondertekend door de houder. De gehandicaptenparkeerkaart kan pas dan daadwerkelijk in het maatschappelijk verkeer worden gebruikt. Omdat de onder verdachte aangetroffen gehandicaptenparkeerkaarten slechts voorzien waren van een (vals) kaartnummer, is niet aan het bestemmingsvereiste voldaan.

De rechtbank zal verdachte vrijspreken van feit 4 omdat het bewijs ontbreekt.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het wetboek van Strafrecht als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd

  • Feit 2: medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd

  • Feit 3: medeplegen van als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn bediening, iets te doen

Strafoplegging

  • Taakstraf van 200 uren

  • Voorwaardelijke geldboete van € 10.000

Lees hier de volledige uitspraak.

 

 Samenhangende zaken

Print Friendly and PDF ^