Veroordeling autobedrijf voor betrokkenheid bij btw-carrouselfraude
/Rechtbank Overijssel 30 januari 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:641
De zaak tegen verdachte maakt deel uit van onderzoek Santing. In onderzoek Santing is onderzoek gedaan naar de invoer van auto’s vanuit EU-landen naar Nederland. Het vermoeden is ontstaan dat door onder andere verdachte een btw-carrouselfraude is opgezet.
Btw-systeem binnen de Europese Unie
Bij leveringen binnen de Europese Unie geldt het nultarief. Bij intracommunautaire leveringen van goederen of diensten wordt geen btw in rekening gebracht door de verkoper. Wel meldt de verkoper periodiek haar intracommunautaire leveringen aan de Belastingdienst binnen het EU-land waar zij gevestigd is (listing). De door verkopers geliste intracommunautaire leveringen worden door de lidstaten in het VAT Information Exchange System (VIES) met elkaar gedeeld.
De (in dit onderzoek Nederlandse) afnemer dient in de aangifte voor de omzetbelasting aan te geven tot welk bedrag zij vanuit andere EU-landen goederen heeft verworven. Dit bedrag wordt vergeleken met de listingen vanuit het VIES. Indien de informatie van het VIES niet overeenkomt met het door de Nederlandse afnemer aangegeven bedrag in de aangifte voor de omzetbelasting, dan is sprake van een mismatch.
Boekenonderzoek
In 2016 heeft de Belastingdienst bij een aantal ondernemingen een mismatch geconstateerd. Bij vier van deze Nederlandse ondernemingen heeft de Belastingdienst boekenonderzoeken ingesteld. Dit betreffen de ondernemingen bedrijf 2 B.V., medeverdacht bedrijf B.V., bedrijf 5 B.V. en bedrijf 4 B.V. Uit de boekenonderzoeken kwam naar voren dat in de periode van eind 2014 tot begin 2016 voor een waarde van ruim 4,5 miljoen euro aan auto’s is ingekocht en dat deze aankopen door de genoemde ondernemingen niet zijn aangegeven in de aangiften voor de omzetbelasting als verwerving binnen de EU. Een groot deel van de auto’s is door de genoemde ondernemingen gefactureerd aan bedrijf 7 B.V., hetzij rechtstreeks, dan wel via bedrijf 8 B.V. en/of verdachte.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde onjuist en/of onvolledig doen van aangifte voor de omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2014 heeft de officier van justitie partieel vrijspraak gevorderd, nu deze aangifte niet tijdig is ingediend en daarmee niet is aan te merken als een aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de verdediging om vrijspraak verzocht en het volgende aangevoerd.
Er was geen sprake van een gestructureerd samenwerkingsverband. Verdachte heeft steeds met meerdere personen en diens rechtspersonen afzonderlijk gehandeld.
Ook was er geen sprake van een oogmerk om misdrijven te plegen. Medeverdachte 1, bestuurder van verdachte, handelde in opdracht van naam 5. Dat sprake kon zijn van administratieve fouten bleek medeverdachte 1 pas na gesprekken met de Belastingdienst in de tweede helft van 2015, en dat sprake kon zijn van strafbaar handelen realiseerde hij zich pas na de verhoren bij de FIOD in 2018.
Het oordeel van de rechtbank
Valsheid in geschrift (feit 2)
Medeverdachte 1 heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de facturen met betrekking tot de auto’s met chassisnummers nummer, nummer, nummer, nummer en nummer heeft opgemaakt namens verdacht bedrijf B.V., maar dat deze niet op waarheid berusten. De betreffende auto’s zijn niet geleverd aan bedrijf 1 Limited.
Medeverdachte 1 heeft de facturen die in het dossier zijn opgenomen onder de nummer DOC-044d, DOC-045d, DOC-046d, DOC-168.3 en DOC-168.4 valselijk opgemaakt. De rechtbank acht niet bewezen dat de factuur onder nummer DOC-168.8 valselijk is opgemaakt, omdat het chassisnummer dat op deze factuur is vermeld, niet overeenkomt met het chassisnummer dat in de tenlastelegging is opgenomen.
Daderschap verdacht bedrijf B.V. feit 2
Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. Hoge Raad 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938) is het voor de beantwoording van de vraag of een gedraging redelijkerwijs aan een rechtspersoon kan worden toegerekend van belang om vast te stellen of deze gedraging is verricht in de sfeer van die rechtspersoon. Van zo een gedraging is sprake als zich één of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het uitgeoefende bedrijf;
de rechtspersoon vermocht erover te beschikking of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Medeverdachte 1 trad namens verdachte op in de hoedanigheid van bestuurder. Met de in de tenlastelegging opgenomen facturen werd de suggestie gewekt dat de betreffende auto’s door verdachte aan bedrijf 1 Limited waren geleverd. Dat zou betekenen dat verdachte geen btw had hoeven rekenen. In werkelijkheid zijn de auto’s echter via bedrijf 2 B.V. geleverd aan bedrijf 7 B.V. Over die verkoop had wel btw gerekend moeten worden. Door de facturen aan bedrijf 1 Ltd heeft verdachte dus voordeel genoten, omdat geen btw is afgedragen, terwijl dat wel moest. Het opmaken van valse facturen is verdachte dus dienstig geweest.
Nu zich meerdere door de Hoge Raad genoemde relevante omstandigheden voordoen, concludeert de rechtbank dat de gedraging plaatsvond in de sfeer van verdachte en daarom redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend. Dit betekent dat de rechtbank verdachte aanmerkt als dader van het onder 2 ten laste gelegde.
Onjuiste/onvolledige aangiften omzetbelasting (feit 1)
Uit de vergelijking met de onderzochte geldstromen komt naar het oordeel van de rechtbank op zijn minst naar voren dat de voertuigen die in het eerste kwartaal van 2015 door verdacht bedrijf BV volgens factuur zonder btw aan bedrijf 1 Ltd zijn geleverd, in werkelijkheid mét btw zijn verkocht aan het in Nederland gevestigde bedrijf 2 BV29. De hiermee gemoeide btw is niet in de aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal 2015 opgenomen.
In de aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2015 is opgenomen een inkoopfactuur van VOF bedrijf 6. In het onderzoek zijn twee facturen van deze VOF aan verdacht bedrijf B.V. aangetroffen van dezelfde datum, maar met verschillende inhoud. Geen van beide facturen vermeldt exact het bedrag aan in vooraftrek genomen btw. Bij nader onderzoek is gebleken dat een BMW X30 en 40 door het bedrijf bedrijf 5 B.V. zijn ingekocht bij bedrijf 14 2006SL in Spanje. De betalingen aan het Spaanse bedrijf vinden plaats vanaf de zakelijke bankrekening van VOF bedrijf 6 ( rekeningnummer ) en niet vanaf de bankrekening van bedrijf 5 B.V. Uit de mutaties van deze bankrekening komt naar voren dat op 18 december 2015 de volgende drie bedragen worden ontvangen van verdacht bedrijf B.V.: respectievelijk € 62.750,00, € 55.150,00 en € 58.150,00. (totaal € 176.050,00). Deze bedragen worden op dezelfde dag in twee bedragen weer doorbetaald aan bedrijf 14 2006SL: respectievelijk € 58.150,00 en € 117.900,00 (totaal € 176.050,00).30 De betalingen voor deze auto's via het bankrekeningnummer van VOF bedrijf 6 zijn vermoedelijk als dekmantel gebruikt, om te kunnen verhullen dat deze auto's in werkelijkheid rechtstreeks door verdacht bedrijf B.V. zijn aangekocht. Mogelijk heeft VOF bedrijf 6 haar bankrekening beschikbaar gesteld aan verdacht bedrijf B.V. voor deze betalingen31. De twee inkoopfacturen van VOF bedrijf 6 kunnen niet leiden tot een rechtmatige vooraftrek van de btw, nu feitelijk verdacht bedrijf BV de betreffende voertuigen in het buitenland heeft ingekocht tegen het nul tarief.
Op grond van de hierboven geschetste feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de aangiften omzetbelasting van verdacht bedrijf B.V. over het eerste en vierde kwartaal van 2015 onjuist dan wel onvolledig zijn, omdat niet alle gefactureerde omzet van verdacht bedrijf B.V. over die tijdvakken in de aangiften is vermeld en teveel voorbelasting is geclaimd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte de aangifte voor de omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2014 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, nu deze aangifte te laat is ingediend en daarmee niet is aan te merken als een aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Strekkingsvereiste
Op basis van de hierboven in de overzichten opgenomen facturen is verdachte over het eerste kwartaal van 2015 € 12.582,00 aan omzetbelasting verschuldigd.
Over het vierde kwartaal van 2015 is verdachte op basis van de beschikbare facturen een bedrag van € 81.969,00 aan omzetbelasting verschuldigd, waarop geen voorbelasting in mindering kan worden gebracht.32 Verdachte heeft over dit tijdvak een omzetbelasting van € 46.937,00 aangegeven. Het verschil met de daadwerkelijk verschuldigde omzetbelasting bedraagt € 35.032,00.
In totaal heeft verdachte over het eerste en vierde kwartaal van 2015 € 12.582,00 + € 35.032,00 = € 47.614,00 te weinig aan verschuldigde omzetbelasting aangegeven.33 Hieruit volgt dat beide onjuiste aangiften omzetbelasting er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven. Aan het strekkingsvereiste is voldaan.
Daderschap verdacht bedrijf B.V. feit 1
Ook ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit moet worden beoordeeld of verdachte als dader kan worden aangemerkt.
Medeverdachte 1 trad namens verdachte op in de hoedanigheid van bestuurder. Verdachte was aangifteplichtig voor de omzetbelasting. De gedragingen van medeverdachte 1 zijn verdachte dienstig geweest, nu verdachte hierdoor minder omzetbelasting afdroeg dan waartoe zij gehouden was.
De rechtbank concludeert dat de gedraging plaatsvond in de sfeer van verdachte en daarom redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend. Dit betekent dat de rechtbank verdachte aanmerkt als dader van het onder 1 ten laste gelegde.
Opzet
De rechtbank acht ook bewezen dat medeverdachte 1 opzet heeft gehad op het onjuist doen van aangifte omzetbelasting. Medeverdachte 1 wist dat de administratie niet compleet en/of deels vals was en heeft desondanks naam 6 van bedrijf 11 B.V. laten weten dat zij de aangiften moest indienen. Met deze gedraging heeft hij opzettelijk de aangiften voor de omzetbelasting over het eerste en vierde kwartaal van 2015 onjuist laten doen. Dit kan ook aan verdachte worden toegerekend, nu medeverdachte 1 deze gedraging ten behoeve van verdachte heeft verricht.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Criminele organisatie
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie onder een organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen ten minste twee personen. Van deelneming aan een dergelijke organisatie kan slechts sprake zijn, als verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr bedoelde oogmerk. Voor deelneming is voldoende dat medeverdachte 1 in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Is sprake van een samenwerkingsverband?
Op basis van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat medeverdachte 1 met verdachte op structurele basis zaken deed met naam 5, die werkzaam was bij bedrijf 7 B.V. naam 5 bepaalde welke auto’s hij wilde hebben en tegen welke prijs. Hij financierde via bedrijf 7 B.V. de auto’s voor. Medeverdachte 1 boekte vervolgens het geld over naar de verkoper en onderhield het contact. Ook maakte hij de meeste verkoopfacturen op.
Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband tussen in ieder geval medeverdachte 1, verdachte en naam 5. Telkens werden door hen voor enige tijd andere natuurlijke en rechtspersonen gebruikt voor hun criminele intenties. Aan het minimum vereiste van samenwerking is derhalve voldaan.
Oogmerk
De organisatie had als oogmerk het plegen van belastingfraude en valsheid in geschrift met als doel financieel gewin. De auto’s werden door medeverdachte 1 voor een lager bedrag aan bedrijf 7 B.V. verkocht dan hij de auto’s had ingekocht. Dit was alleen mogelijk als de verschuldigde btw niet werd afgedragen. Door de aankoop van auto’s tegen nultarief niet te melden op de aangiften omzetbelasting van de diverse betrokken ondernemingen en door de in rekening gebracht btw niet aan te geven op de aangiften omzetbelasting, werd structureel belasting ontdoken. Medeverdachte 1 heeft bovendien facturen gericht aan buitenlandse bedrijven valselijk opgemaakt, terwijl de betreffende auto’s in werkelijkheid binnen Nederland werden verkocht. Op deze manier kon op papier tegen het nultarief worden geleverd, terwijl in werkelijkheid over de binnenlandse verkoop btw had moeten worden gerekend.
De btw die door de zogenaamde plof-B.V.’s wel werd aangegeven in de aangiften voor de omzetbelasting, werd niet afgedragen.
Wetenschap medeverdachte 1
kocht auto’s in, verkocht ze tegen een lager tarief en maakte valse facturen op, waardoor het leek alsof geen omzetbelasting verschuldigd was. Aangiften voor de omzetbelasting werden niet of onjuist ingediend. Dit alles gebeurde onder leiding van medeverdachte 1. De rechtbank concludeert dan ook dat medeverdachte 1 wist dat de organisatie tot oogmerk had belastingfraude en valsheid in geschrift te plegen.
Duurzaamheid en structuur
De samenwerking heeft in elk geval geduurd van 23 juni 2014 (de datum van oprichting van bedrijf 2 B.V.) tot de eerste helft van 2016 (toen vonden de laatste transacties plaats). Er is daarom sprake van een duurzaam samenwerkingsverband. Ook was er een zekere structuur en rolverdeling, waarbij naam 5 auto’s zocht en de prijs bepaalde en verdachte praktische uitvoering gaf aan de aan- en verkoop van de auto’s door gebruik te maken van door hem aangestuurde personen, tevens katvangers, die als bestuurder van zowel de dure auto’s als de dienstige rechtspersonen functioneerden.
Daderschap verdacht bedrijf B.V.
Voor de beoordeling of verdachte als dader kan worden aangemerkt van deelname aan een criminele organisatie, verwijst de rechtbank naar de overwegingen ten aanzien van het daderschap van verdachte van het onder 1 ten laste gelegde. Medeverdachte 1 handelde als bestuurder namens verdachte. De handelingen van medeverdachte 1 waren verdachte dienstig in het uitgeoefende bedrijf, nu verdachte daardoor te weinig belasting betaalde.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met in ieder geval medeverdachte 1 en naam 5 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
De rechtbank is van oordeel dat medeverdachte 3, medeverdachte 4, naam 1, naam 2, naam 3, naam 4, medeverdachte 5 en bedrijf 6 niet hebben deelgenomen aan de criminele organisatie. Niet is gebleken dat zij wisten van het criminele oogmerk van verdachte en zijn criminele organisatie. Naar het oordeel van de rechtbank zijn zij door de criminele organisatie van verdachte gebruikt, zonder dat zij op enig moment zicht hebben gehad of hadden moeten hebben op de fraude. De betrokken bedrijven, bedrijf 2 B.V., bedrijf 3 B.V., medeverdacht bedrijf B.V., bedrijf 4 B.V. en bedrijf 5 B.V. hebben wel deel uitgemaakt van de fraudestructuur, maar hun handelen kan zozeer worden vereenzelvigd met het handelen van verdachte en zijn criminele organisatie, dat er niet zozeer sprake is van een samenwerkingsverband van natuurlijke personen met meerdere rechtspersonen, maar van een crimineel samenwerkingsverband dat meerdere rechtspersonen als ‘werktuigen’ heeft gebruikt voor het plegen van fraude.
Ten slotte acht de rechtbank niet bewezen dat medeverdachte 2 deel heeft uitgemaakt van de organisatie. Uit het dossier blijkt dat medeverdachte 2 bedrijf 3 B.V. heeft overgedragen aan medeverdachte 3, en dat hij met bedrijf 15 B.V. twee auto’s heeft gekocht van verdachte. Niet is gebleken van handelingen die zijn toe te schrijven aan de organisatie.
Bewezenverklaring
feit 1: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
feit 2: valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
feit 3: het medeplegen van deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, begaan door een rechtspersoon.
Strafoplegging
Geldboete van € 47.500.
Lees hier de volledige uitspraak.