Voorwaardelijke gevangenisstraf voor valsheid in geschrifte door aanleveren valse facturen bij douane-expediteur

Rechtbank Overijssel 16 februari 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:599

De bestanden van de Douane, waarin de aangiften ten invoer met de verlegde omzetbelasting zijn vermeld, en die van de Belastingdienst zijn met elkaar vergeleken. Geconstateerd werd dat de bij de invoer verlegde omzetbelasting niet voorkwam op de aangiften omzetbelasting van bedrijf 1 en bedrijf 2. Voor de Douane en Belastingdienst was deze constatering aanleiding om administratieve controles in te stellen bij bedrijf 1 en bedrijf 2. Uit deze controles bleek dat bedrijf 1, bedrijf 2 en bedrijf 3, die als kopers waren vermeld op de ‘commercial invoices’ (ook wel: facturen), geen eigenaar werden van de ingevoerde goederen en er door bedrijf 1 en bedrijf 2 dus ten onrechte gebruik is gemaakt van de verleggingsregeling. De verschuldigde omzetbelasting had direct, bij het doen van de aangiften ten invoer, moeten worden betaald.

Op 20 juni 2018 is besloten een strafrechtelijk onderzoek in te stellen.

Het oordeel van de rechtbank

Feit 1

Ten aanzien van feit 1 primair

Uit AMB-026 volgt dat de FIOD ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek van de douane Utrecht en Amsterdam bescheiden heeft ontvangen die betrekking hebben op de aangiften ten invoer op naam van bedrijf 1, bedrijf 2 en bedrijf 3, waaronder gegevens uit het aangiftesysteem van de douane (hierna: AGS-systeem). AMB-013 beschrijft de werking van dit AGS-systeem. Zo staat in AMB-013 dat om aangifte ten invoer te doen bij de Douane, gebruik moet worden gemaakt van het AGS-systeem. De gegevens die van belang zijn voor de afhandeling van de aangifte ten invoer moeten in het AGS-systeem worden gezet. Hierbij kan gedacht worden aan onder andere gegevens van de aangever/importeur, een omschrijving van de goederen, de waarde bij invoer, het gewicht van de goederen en het land van oorsprong. Het AGS-systeem vult de opgegeven gegevens aan met het berekende invoerrecht en de verschuldigde omzetbelasting, waarna de aangifte ten invoer via de elektronische weg naar de Douane wordt gestuurd.

Verdachte wordt primair verweten dat hij – kort gezegd – feitelijk leiding heeft gegeven aan het door bedrijf 1 en bedrijf 2 gebruik maken van valse aangiften ten invoer. Dit ‘gebruik maken’ is op zichzelf onvoldoende feitelijk en zal daarom, zoals ook vereist, nader dienen te worden omschreven in de tenlastelegging. Deze nadere omschrijving luidt: ‘door die geschriften (digitaal) in te (doen) (laten) dienen bij de Belastingdienst’.

Op grond van het bovenstaande, waaronder mede begrepen wat in de inleiding is vermeld, stelt de rechtbank vast dat douane-expediteur bedrijf 4 met gebruikmaking van het AGS-systeem voor bedrijf 3, bedrijf 1 en bedrijf 2 de aangiften ten invoer heeft ingediend bij de Douane. Hoewel de FIOD, net als de Douane en de Belastingdienst, tot de conclusie is gekomen dat deze aangiften ten invoer vals zijn, kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde komen. Uit het dossier volgt immers dat de aangiften ten invoer zijn ingediend bij de Douane en niet bij de Belastingdienst, zoals ten laste is gelegd. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het primair ten laste gelegde.

Ten aanzien van feit 1 subsidiair

De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of bewezen kan worden wat verdachte subsidiair wordt verweten, te weten dat hij – kort gezegd – feitelijk leiding heeft gegeven aan het door bedrijf 1 en bedrijf 2 indienen van onjuiste bij de belastingwet voorziene aangiften, zodat te weinig belasting zou worden geheven.

Zoals hierboven vermeld is de rechtbank van oordeel dat de tenlastegelegde aangiften ten invoer niet vallen binnen het bereik van de belastingwet. Dit betekent dat het ten laste gelegde bestanddeel ‘bij de belastingwet voorziene aangiften’ niet kan worden bewezenverklaard. Om die reden spreekt de rechtbank verdachte vrij van het subsidiair ten laste gelegde.

Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair

Verdachte wordt meer subsidiair verweten dat hij – kort gezegd – feitelijk leiding heeft gegeven aan het door bedrijf 1 en bedrijf 2 indienen van onjuiste ingevolgde de douanewetgeving vereiste aangiften, zodat minder invoerrechten zouden worden geheven.

Uit de hierboven vermelde passage uit het vonnis van de rechtbank Overijssel van 14 juli 2022 blijkt dat ‘invoer-btw’ niet valt onder het begrip ‘rechten bij invoer’. Dit brengt met zich dat het ten laste gelegde bestanddeel ‘terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig rechten bij invoer werden geheven’ niet kan worden bewezenverklaard. Er volgt daarom ook vrijspraak voor het meer subsidiair ten laste gelegde.

Gelet op het vorenstaande spreekt de rechtbank verdachte integraal vrij van feit 1.

Feit 2

Partiële vrijspraak

Verdachte wordt ten tweede verweten dat hij – kort gezegd – van 19 oktober 2016 tot en met 3 mei 2017 feitelijk leiding heeft gegeven aan het door bedrijf 1 en bedrijf 2 gebruik maken van valse facturen, waaronder (sub a) een factuur van 15 oktober 2016.

Uit het dossier volgt dat deze factuur is overgelegd bij de op 19 oktober 2016 gedane aangifte ten invoer. Op 19 oktober 2016 waren bedrijf 1 en bedrijf 2 nog niet opgericht. Dit brengt met zich dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het door bedrijf 1 of bedrijf 2 gebruik maken van de factuur van 15 oktober 2016, zoals opgenomen bij sub a. De rechtbank spreekt verdachte hiervan dan ook vrij.

Toerekening aan bedrijf 1 en bedrijf 2

Bedrijf 1 en bedrijf 2 zijn rechtspersonen, als bedoeld in artikel 51 Sr. Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is het voor de beantwoording van de vraag of een gedraging redelijkerwijs aan een rechtspersoon kan worden toegerekend van belang om vast te stellen of deze gedraging is verricht in de sfeer van die rechtspersoon. Van zo een gedraging is sprake als zich een of meer van de volgende omstandigheden voordoen:

  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;

  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;

  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het uitgeoefende bedrijf;

  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikking of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.

De hiervoor vastgestelde gedragingen, het steeds gebruik maken van valse facturen, die als basis dienden voor de aangiften ten invoer, waarbij de rechtbank opmerkt dat de invoer van goederen een kernactiviteit van beide ondernemingen is, zijn feitelijk gepleegd door verdachte, werkzaam bij bedrijf 1 en bedrijf 2. Bedrijf 1 en bedrijf 2 hebben de verplichting om juiste facturen te gebruiken en correcte aangiften ten invoer in te (laten) dienen. Zij hebben dat niet gedaan. Deze gedragingen zijn bedrijf 1 en bedrijf 2 bovendien dienstig geweest, nu zij hierdoor de bij aangiften ten invoer aan te geven omzetbelasting, die direct verschuldigd is bij de invoer van goederen, konden verleggen.

Nu zich meerdere door de Hoge Raad genoemde relevante omstandigheden voordoen, concludeert de rechtbank dat de gedragingen plaatsvonden in de sfeer van bedrijf 1 en bedrijf 2 en daarom redelijkerwijs aan bedrijf 1 en bedrijf 2 kunnen worden toegerekend. Dit betekent dat bedrijf 1 en bedrijf 2 kunnen worden aangemerkt als plegers van het ten laste gelegde.

Opdracht of feitelijk leidinggeven

Tot slot ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte als opdrachtgever of feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt.

In dit verband acht de rechtbank met betrekking tot bedrijf 1 van belang dat verdachte hiervan de (enige) bestuurder was, en in die hoedanigheid verantwoordelijk was voor de bedrijfsvoering van de vennootschap. Hij heeft bovendien actief gehandeld door, willens en wetens, valse facturen naar bedrijf 4 te sturen. Als gevolg hiervan werden incorrecte aangiften ten invoer ingediend bij de Douane.

Met betrekking tot bedrijf 2 overweegt de rechtbank dat verdachte, blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel, niet de bestuurder was. Over de oprichting van bedrijf 2 heeft getuige 4 (vader van verdachte) verklaard dat er op enig moment heel veel zendingen van bedrijf 5 binnen kwamen. Getuige en verdachte wilden deze zendingen bij een andere expediteur inklaren. Hiervoor was een tweede bedrijf nodig. Verdachte kwam met het voorstel om deze opdrachten van bedrijf 5 door medeverdachte uit te laten voeren. Vervolgens is in overleg bedrijf 2 opgericht. Bij bedrijf 2 was verdachte de feitelijk leidinggevende, aldus getuige. De contacten met bedrijf 5 over alle zendingen lagen bij verdachte. Hij regelde het allemaal. Getuige 1 heeft verklaard dat hij bij bedrijf 2 hoofdzakelijk contact had met verdachte. Getuige 2 en getuige 5 hebben verklaard dat verdachte de operationele zaken deed voor bedrijf 2. Getuige 6 heeft verklaard dat wanneer hij contact had over de aangiften van bedrijf 2 dit altijd met getuige 1 en verdachte was. Met medeverdachte heeft hij nooit gesproken.

Uit deze getuigenverklaringen maakt de rechtbank op dat verdachte het brein was achter bedrijf 2 en verreweg de meeste werkzaamheden verrichtte. Het was verdachte, en niet medeverdachte, tevens (op papier) bestuurder medeverdachte, die met het idee kwam om bedrijf 2 op te richten, contacten onderhield over de zendingen en aangiften en, net als bij bedrijf 1, willens en wetens, valse facturen op naam van bedrijf 2 naar bedrijf 4 stuurde.

Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het door bedrijf 1 en bedrijf 2 begane strafbare feit. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt in het dossier wettig en overtuigend bewijs waaruit kan blijken dat verdachte dit feitelijk leiding geven in een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen heeft gedaan. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^