Veroordeling bestuurder van een rechtspersoon tot 6 maanden gevangenisstraf waarvan 2 maanden voorwaardelijk wegens bedrieglijke bankbreuk
/Gerechtshof Den Haag 11 juni 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2207 Verdachte wordt ervan verdachte zich als bestuurder van een rechtspersoon schuldig te hebben gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk door een partij marmer aan de failliete bedoel te onttrekken en in strijd met een op hem rustende wettelijke verplichting na te laten een deugdelijke administratie te voeren, te bewaren en tevoorschijn te brengen.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe heeft zij aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte opzet heeft gehad op de benadeling van de schuldeisers. Voorts blijkt volgens de raadsvrouw niet welke feitelijke handelingen de verdachte heeft verricht om de inventaris aan de boedel te onttrekken en dat de gedragingen opzettelijk door hem zijn gedaan.
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting staat vast dat de verdachte niet heeft gemeld dat er een partij marmer was die tot de boedel behoorde. De verdachte heeft ook nimmer duidelijk gemaakt aan wie deze partij marmer in eigendom toebehoorde; hij heeft dienaangaande juist wisselende en elkaar tegensprekende verklaringen afgelegd. Zo heeft hij eerst aan de curator gezegd dat de partij marmer eigendom was van één van zijn andere B.V.’s, welke verklaring hij tegenover de politie heeft herhaald, om vervolgens ter terechtzitting in eerste aanleg te verklaren dat de partij marmer grotendeels eigendom was van x. Vanaf de vondst van de partij marmer door de curator heeft de verdachte over het eigendom daarvan schimmig gedaan.
De gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zijnde zozeer gericht op de bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers dat het naar het oordeel van het hof niet anders kan zijn dan dat zijn opzet daarop gericht was.
Het hof verwerpt het verweer.
Het hof acht bewezen verklaard: het als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrokken hebben; en het als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldaan hebben aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld.
Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Lees hier de volledige uitspraak.