Veroordeling feitelijk leidinggeven aan accijnsfraude

Gerechtshof Amsterdam 10 augustus 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2377

Uit een door de douane ingestelde administratieve controle bij de onderneming Bedrijf 1 is gebleken dat Bedrijf 1 geen accijnsaangiften heeft gedaan voor de in de tenlastelegging onder 1 bedoelde door haar ontvangen accijnsgoederen. Alhoewel sprake is van een grootschalige handel in alcoholhoudende dranken en aanwijzingen bestaan dat meer zendingen niet op de juiste wijze in de heffing zijn betrokken, is dit onderzoek specifiek gericht op achttien zendingen bier uit Frankrijk en acht zendingen gedistilleerde dranken uit België.

Bedrijf 1 is een door de verdachte opgerichte commanditaire vennootschap die zich bezighield met de administratieve kant van de import en export van alcoholhoudende dranken en waarvan de verdachte enig vennoot was. De douane heeft op 18 november 2010 aan Bedrijf 1 een vergunning ‘geregistreerd geadresseerde’ toegekend. Bedrijf 1 mocht met deze vergunning accijnsgoederen (overige alcoholhoudende producten) vanuit andere lidstaten van de Europese Unie invoeren onder schorsing van accijns. Dit houdt in dat Bedrijf 1 verplicht was om weekaangifte accijns te doen na ontvangst van de accijnsgoederen. Indien een dergelijke vergunning ontbreekt, dient men dagaangifte te doen. Op 5 januari 2011 is de vergunning uitgebreid, zodat Bedrijf 1 ook bier mocht ontvangen onder schorsing van accijns.

Op verzoek van de verdachte heeft een controlebezoek op 18 mei 2011 niet plaatsgevonden op het bedrijfsadres van Bedrijf 1, maar bij Bedrijf 2, een onderneming van de medeverdachte. medeverdachte was aanwezig bij het controlebezoek, de verdachte niet.

Bedrijf 2 is de naam van een onderneming, die de medeverdachte in verschillende rechtsvormen heeft gedreven. De verdachte is in het begin van 2010 korte tijd vennoot geweest van Bedrijf 2 C.V, omdat medeverdachte geen bankrekening kon openen vanwege opgelopen schulden en een strafblad.

Medeverdachte handelde voorafgaand aan de samenwerking met verdachte al op naam van Bedrijf 2 in de import en export van drank. Bedrijf 2 had per 20 januari 2010 een vergunning ‘geregistreerde geadresseerde’, die in datzelfde jaar, te weten op 24 november 2010, is ingetrokken.

Het nadeel van de niet aangegeven accijns in Nederland, met betrekking tot de ten laste gelegde feiten bedraagt in totaal € 243.452.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit.

In de samenwerking met medeverdachte bestond de rol van de verdachte louter uit het op instructie van medeverdachte opmaken van de benodigde documenten. Daarvoor ontving de verdachte een vergoeding.

Medeverdachte ging over de handel in dranken en de transporten en de zendingen behoorden hem toe. Hij bepaalde het beleid en incasseerde de winst op de handelstransacties. Dat de verdachte vennoot was van Bedrijf 1 en een administratieve rol speelde, doet hier niet aan af. Het was medeverdachte die de uiteindelijk belanghebbende was bij Bedrijf 1 en niet de verdachte. De verdachte heeft aldus geen feitelijke bemoeienis gehad met de onder 2. ten laste gelegde zendingen. Medeverdachte heeft deze voorhanden gehad en de verdachte heeft hier geen bijdrage van voldoende gewicht aan geleverd.

Standpunt van de advocaat generaal

De advocaat-generaal acht het onder 1 en het onder 2 primair ten laste gelegde bewezen.

Beoordeling hof

Partiele vrijspraak medeplegen feit 2 primair

Het hof zal niet bewezen verklaren dat Bedrijf 1 de onveraccijnsde goederen tezamen en in vereniging met een of meer anderen voorhanden heeft gehad. Daarvoor is onvoldoende bewijs.

Feit 1 en feit 2 primair

Vastgesteld dient te worden of de rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan en of de verdachte aan die gedraging feitelijk leiding heeft gegeven. Bij toerekening van een strafbaar feit aan de rechtspersoon is een belangrijk oriëntatiepunt of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon, bijvoorbeeld in het geval de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon. Van belang is dat feitelijk leidinggeven vaak zal bestaan uit actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip valt. Van feitelijk leidinggeven kan voorts sprake zijn indien de verdachte een zodanige bijdrage levert aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijk leiding te hebben gegeven dan wel indien de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door de verdachte gevoerde beleid. Onder omstandigheden kan ook een meer passieve rol tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging daardoor zodanig is bevorderd dat van feitelijke leidinggeven kan worden gesproken. Dat kan in het bijzonder het geval zijn bij de verdachte die bevoegd en redelijkerwijs gehouden is maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van verboden gedragingen en die zulke maatregelen achterwege laat.

Strafbaar handelen Bedrijf 1

Uit het hiervoor overwogene blijkt dat de vergunning ‘geregistreerd geadresseerde’ aan Bedrijf 1 is verstrekt. Op de zogenoemde administratief geleidedocumenten van deze goederen staat telkens Bedrijf 1 als geadresseerde vermeld was op grond van de vergunning als enige gerechtigd om de goederen te ontvangen. Het was dan ook Bedrijf 1 die gehouden was de aangiften accijns te doen – een taak die bij uitstek binnen de normale bedrijfsvoering van Bedrijf 1 viel – en dat opzettelijk heeft nagelaten. Dit opzet volgt uit wat hierna is opgenomen over de gedragingen van de verdachte, die aan Bedrijf 1 worden toegerekend. Bedrijf 1 heeft daardoor tevens accijnsgoederen voorhanden gehad terwijl deze niet in de heffing van accijns waren betrokken. De verweten gedragingen vallen in de sfeer van de rechtspersoon en kunnen aan Bedrijf 1 worden toegerekend.

Feitelijk leidinggeven aan de onder 1 en onder 2 primair verweten gedragingen

Door de verdediging is naar voren gebracht dat de rol van de verdachte slechts bestond uit het op instructie van medeverdachte opmaken van de benodigde documenten, met name het doen van aangiften en het aan- en afmelden van de zendingen.

Dat de rol van de verdachte beperkt was waardoor, zo begrijpt het hof, hij niet degene is die verantwoordelijk kan worden gehouden voor de ten laste gelegde strafbare feiten, vindt geen steun in het dossier. De verdachte is begin 2010 korte tijd (mede-)vennoot geweest van Bedrijf 2 C.V. De verdachte heeft dit gedaan omdat medeverdachte geen bankrekening kon openen. Nadat de vergunning van Bedrijf 2 op 24 november 2010 is ingetrokken, heeft de verdachte een vergunning ‘geregistreerd geadresseerde’ aangevraagd die op 18 november 2010 aan Bedrijf 1 is toegekend. De verdachte heeft hierover verklaard dat volgens medeverdachte de drank ontvangen moest worden op naam van Bedrijf 1, omdat medeverdachte geen vergunning had om drank te mogen ontvangen.

De verdachte heeft ook zelf enkele bestellingen voor gedistilleerde dranken geplaatst. Een vervoerder heeft verklaard dat hij een zending uit België in de loods van Bedrijf 2 aan de Wenslauerstraat in Amsterdam heeft afgeleverd en dat de verdachte hierbij aanwezig was en hielp met het lossen van de drank.

Het bedrijfsadres adres 2 van Bedrijf 1, waar de dranken volgens de vergunning moesten worden afgeleverd, is gevestigd in een kantoorpand. Er was geen opslagloods aanwezig die geschikt is om accijnsgoederen te ontvangen. De verdachte heeft verklaard dat hij zich ervan bewust was dat hij zendingen afmeldde, terwijl deze zendingen niet bij hem voor de deur stonden. Uit het voorgaande volgt dat de verdachte, door de zendingen af te melden, handelde alsof de door Bedrijf 1 bestelde dranken op het bedrijfsadres werden afgeleverd terwijl hij wist dat dit in werkelijkheid niet het geval was.

De verdachte heeft alle zendingen afgemeld dan wel geprobeerd af te melden. De verdachte heeft verklaard dat hij ook wist dat hij op dat moment aangiften accijns behoorde te doen, maar dit niet deed omdat medeverdachte hem zou hebben verteld dat de af te dragen accijns verrekend zou kunnen worden met de teruggave van de accijns na export van de accijnsgoederen. Dat de verdachte dat op grond van de verklaring van medeverdachte, wat daar verder van zij, heeft aangenomen, is ongeloofwaardig. Tot de voorwaarden van de vergunning “Geregistreerd geadresseerde” behoort dat onmiddellijk na ontvangst van de goederen accijns moet worden betaald en dat binnen een week na ontvangst weekaangifte, dan wel op de dag van ontvangst, dagaangifte moet worden gedaan. Het kan niet anders dan dat de verdachte dit gelezen heeft in informatiemateriaal van de douane waarvan hij bij het aanvragen van de vergunning heeft kennisgenomen, dan wel omdat hij de desbetreffende voorwaarde, die in de op 18 november 2010 verleende vergunning is opgenomen, heeft gelezen. Omdat Bedrijf 1 betaling verzuimde, is bij brief van 10 februari 2011 de vergunning ingetrokken.

In dit verband is verder het navolgende van belang. Uit een analyse van de bankrekening van Bedrijf 1 volgt dat de enige inkomstenbronnen/bijboekingen afkomstig zijn uit eigen contante stortingen van € 180.700. Er zijn geen betalingen van Bedrijf 1 voor het bier aan leveranciers in Frankrijk traceerbaar en evenmin zijn betalingen voor het bier vanuit Roemenië zichtbaar. Bijboekingen van Bedrijf 2 voor een bedrag van € 63.649 zijn nagenoeg geheel weer teruggestort. Er zijn vijf betalingen aangetroffen aan naam 1 in België, in totaal € 104.645,32. Naast twee betalingen van € 54.443,65 zijn er geen andere zakelijke betalingen. Hieruit volgt dat betalingen voor leveringen, die Bedrijf 1 aan derden zou hebben gedaan, ontbreken. Ook komen de bedragen voor bestellingen die gedaan zouden zijn door Bedrijf 1 niet overeen met de omvang van de bestellingen die zouden zijn gedaan in Frankrijk en België. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij geen afnemers of leveranciers had en dat hij niets kocht. Dit betekent dat de verdachte wist dat grote hoeveelheden drank slechts in naam werden gekocht door Bedrijf 1, dat hij daar actief aan meewerkte, dat Bedrijf 1 slechts diende om een vergunning aan te vragen zodat hiervan gebruik kon worden gemaakt en dat Bedrijf 1 niet beschikte over de financiële middelen om de verschuldigde accijns te voldoen. De verdachte heeft dit bevestigd door op de vraag of Bedrijf 1 de accijns die hij in de periode december 2010 tot en met maart 2011 wel heeft aangegeven, tot een bedrag van € 663.665,60, kon betalen, te antwoorden: “Nee natuurlijk niet, van ze lang zal ze leven niet”.

Ten aanzien van feit 2 heeft de verdachte in aanvulling op het voorgaande verklaard dat hij verkoopfacturen Bedrijf 1 heeft opgemaakt voor de verkoop aan Bedrijf 2. Het ging om drank afkomstig van leverancier naam 1 uit België. Op de facturen staat ‘aan u geleverd onveraccijnst’ en de verdachte heeft verklaard dat hij op voornoemde facturen aangaande de doorverkoop van onveraccijnste goederen een handgeschreven notitie heeft gemaakt.

De verdachte heeft Bedrijf 1 opgericht en hij was enig vennoot van Bedrijf 1. Er waren geen werknemers in dienst. De verdachte wist dat medeverdachte geen vergunning meer had en begin 2010 niet over een bankrekening kon beschikken. Medeverdachte en de verdachte hebben echter gezamenlijk de drankenhandel voortgezet met gebruikmaking van de vergunning van Bedrijf 1. De verdachte heeft hieraan actief meegewerkt. Zijn rol in de internationale drankenhandel was een essentiële, want hij zorgde er met Bedrijf 1 voor dat werd gedaan alsof aan de accijnsverplichtingen werd voldaan. Op hem rustte de verplichting om er voor te zorgen dat Bedrijf 1 accijns op aangifte zou afdragen. Hij wist dat Bedrijf 1 dit niet deed en ook niet over de middelen beschikte om dit te doen. Dat de verdachte slechts handelde op instructie van medeverdachte en verder niet door had waar hij mee bezig was is, gelet op het voorgaande, niet aannemelijk geworden. De verdachte heeft feitelijk leiding gegeven aan de gedragingen van Bedrijf 1 zodat de feiten 1 en 2 primair bewezen zijn.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.

  • Feit 2 primair: het opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

  • Gevangenisstraf van 8 maanden.

Het hof rekent het de verdachte aan dat de bij een vergunning behorende verplichtingen en regelgeving hem onverschillig lieten. De verdachte heeft geen blijk gegeven als vergunninghouder enige verantwoordelijkheid te hebben genomen voor de grootschalige internationale import van alcoholhoudende dranken. Integendeel: hij heeft slechts met de beschuldigende vinger gewezen naar medeverdachte.

Met de bewezenverklaarde strafbare feiten is een benadelingsbedrag gemoeid van € 243.452.

Lees hier de volledige uitspraak.

Samenhangende zaak:

Print Friendly and PDF ^