Veroordeling feitelijk leidinggeven aan valsheid door cursusinstelling door het het valselijk opmaken van urenverklaringen

Rechtbank Amsterdam 20 juli 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5237

Verdachte heeft vanuit zijn bedrijf leiding gegeven aan het valselijk opmaken van urenverklaringen. Deze urenverklaringen zijn van belang voor de zogenoemde 600-uursregeling. Inburgeraars zijn verplicht taallessen te volgen ten behoeve van hun integratie in de Nederlandse samenleving. Ten behoeve van deze taallessen kunnen inburgeraars door DUO een lening verstrekt krijgen die bij het tijdig behalen van de examens kwijtgescholden kan worden. Inburgeraars die niet in staat zijn om de vereiste examens te halen, kunnen in aanmerking komen voor een ontheffing indien zij aantoonbaar voldoende inspanning hebben geleverd; de 600-uursregeling.

Achtergrond zaak

Verklaringen deelname cursus

Het dossier bevat vijf urenverklaringen, die zijn opgemaakt in Utrecht en waarbij bedrijf is vermeld als cursusinstelling. De urenverklaring met betrekking tot cursist Naam 9 is met dagtekening 5 februari 2018 opgemaakt door Naam 102 en houdt in dat Naam 9 in de periode van 11 mei 2016 tot 5 februari 2018 610 cursusuren heeft gevolgd. De urenverklaring met betrekking tot cursist Naam 4 is met dagtekening 14 september 2017 opgemaakt en ondertekend door Naam 11 en houdt in dat Naam 4 in de periode van 6 juni 2016 tot 14 september 2017 338 cursusuren heeft gevolgd. De urenverklaring met betrekking tot cursist Naam 12 is met dagtekening 5 februari 2018 opgemaakt en ondertekend door Verdachte en houdt in dat Naam 12 in de periode van 11 mei 2016 tot 5 februari 2018 610 cursusuren heeft gevolgd. De urenverklaring met betrekking tot cursist Naam 3 is met dagtekening 13 oktober 2017 opgemaakt en ondertekend door Naam 10 en houdt in dat Naam 3 in de periode van 6 juni 2016 tot 13 oktober 2017 360 cursusuren heeft gevolgd. De urenverklaring met betrekking tot cursist Naam 5 is met dagtekening 13 oktober 2017 opgemaakt en ondertekend door Naam 10 en houdt in dat Naam 5 in de periode van 6 juni 2016 tot 13 oktober 2017 360 cursusuren heeft gevolgd.

Presentielijsten

Tijdens de doorzoeking in het bedrijfspand van bedrijf is een ordner aangetroffen voorzien van het opschrift presentielijsten. Door een verbalisant is onderzoek gedaan hoeveel uur les cursisten volgens deze presentielijsten hebben gehad. Naam 9 heeft volgens de presentielijsten 228 uur les gevolgd, Naam 4 heeft 111 uur les gevolgd, Naam 12 heeft 153 uur les gevolgd, Naam 3 heeft 114 uur les gevolgd en Naam 5 heeft 99 uur les gevolgd.

Verklaringen over het opmaken van urenverklaringen

Naam 11 heeft de urenverklaring met betrekking tot Naam 4 ingevuld. Zij heeft over de in te vullen uren verklaard dat zij keek van wanneer tot wanneer een cursist een contract had, dat zij dan uitrekende hoeveel uur per week diegene les moet hebben gehad en dat ervan uitgegaan werd dat iemand er altijd was; met ziekmeldingen en vakanties werd geen rekening gehouden. Zij verklaarde ook dat dit haar zo was uitgelegd door Naam 10. De presentielijsten kende Naam 11 wel, maar zij heeft de uren niet berekend aan de hand van deze lijsten.

naam 10 heeft verklaard dat zij (als ze geen presentielijsten had) de uren over de hele periode van het contact bij elkaar heeft opgeteld. Zij heeft verklaard dat niet zij, maar medeverdachte10 of verdachte11 dit had bepaald. Naam 10 heeft ook verklaard dat als haar leidinggevende (medeverdachte of Verdachte) haar de opdracht gaf een bepaald aantal uren in te vullen, dat zij dat dan deed en dat zij in dat geval de presentielijsten niet heeft nagekeken.

Verklaringen over het opmaken van presentielijsten

naam 13, officemanager bij bedrijf, heeft verklaard dat de aanwezigheidsregistratie standaard en consequent werd bijgehouden. Naam 14, docent bij bedrijf, heeft verklaard dat zij de uren van de cursisten altijd heeft bijgehouden en dat zij dit goed bijhield. Naam 15 van Naam instituut, het keurmerkinstituut voor inburgeringsscholen, heeft verklaard dat bedrijf in 2017 presentielijsten heeft overgelegd in het kader van de beoordeling ten behoeve van het verkrijgen van een Naam instituut -keurmerk.

Bedrijf en de betrokkenheid van Verdachte en medeverdachte

Bedrijf heeft bestaan van 6 januari 2016 tot en met 21 september 2018. Alleen Verdachte en medeverdachte hebben als bestuurder ingeschreven gestaan. Verdachte heeft verklaard dat hij en medeverdachte samen een taalschool hebben opgericht. heeft verklaard dat hij in 2016 samen met verdachte een taalschool is begonnen, dat hij een leidinggevende was en dat Verdachte uitvoerend leidinggevende was. Naam 10 heeft verklaard dat medeverdachte of Verdachte haar aanspreekpunt waren op de werkvloer en dat zij aangaven wat zij moest doen. Medeverdachte en Verdachte hadden het ‘hogere woord’, het ‘eindwoord’ en gaven aan wat er moest gebeuren.

Waardering van het bewijs

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie vindt bewezen dat Verdachte het tenlastegelegde feit, eerste en tweede en/of-variant, (grotendeels) heeft begaan.

De officier van justitie vindt niet bewezen dat de facturen nummer 1 en nummer 2 vals zijn. De officier van justitie vindt dat de overige facturen vals zijn omdat sprake is van een valse handtekening. De officier van justitie vindt bij de facturen waar dat ten laste is gelegd (nummer 3, nummer 4 en nummer 5) niet bewezen dat de facturen ook inhoudelijk vals zijn.

Standpunt van de verdediging

De verdediging vindt niet bewezen dat Verdachte het feit, eerste en tweede en/of-variant, heeft begaan zodat hij van dit feit moet worden vrijgesproken. Er is geen sprake van valse geschriften, en voor zover de rechtbank vindt dat daarvan wel sprake is, zijn de feiten niet aan bedrijf toe te rekenen en is niet bewezen dat Verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan door bedrijf gepleegde strafbare feiten.

Oordeel van de rechtbank

Facturen (vrijspraak valselijk opmaken en gebruiken)

De rechtbank vindt niet bewezen dat de in de tenlastelegging genoemde facturen vals zijn, zowel wat betreft de handtekening als – indien ten laste gelegd – de inhoud. Dit brengt mee dat niet is bewezen dat Verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan bedrijf bij het valselijk opmaken van deze facturen en ook niet aan het door bedrijf gebruiken van valse facturen, zodat Verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.

In de bewijsconstructie van de officier van justitie wordt voor de conclusie dat de facturen vals zijn in het bijzonder waarde gehecht aan:

  • verklaringen van de cursisten van wie de handtekening zou moeten zijn, dat hij of zij die handtekening niet heeft gezet;

  • omstandigheden waaruit blijkt dat de handtekening is gezet op een moment dat een cursist geen lessen meer volgde bij bedrijf;

  • de eigen waarneming dat de betwiste handtekening sterk verschilt van handtekeningen die in elk geval door de cursist zijn gezet.

De rechtbank vindt dat een eigen waarneming dat er verschillen zijn tussen enerzijds (een) handtekening(en) van een cursist waarvan wordt betwist dat die door de cursist is/zijn gezet en anderzijds handtekeningen die niet worden betwist geen bewijswaarde heeft voor de vraag of de handtekening wel of niet door de cursist is gezet. Dat afzonderlijke handtekeningen verschillen bevatten, ligt in de lijn der verwachting. Voor de bewijsvraag of de factuur in kwestie valselijk is opgemaakt, is van belang of die verschillen erop wijzen dat de handtekening door verschillende mensen is gezet. De rechtbank acht zich op dit punt onvoldoende voorgelicht door een (handschrift)deskundige en heeft, mede gelet op de ouderdom van de zaak, geen reden gezien de zaak hiervoor aan te houden of te heropenen. In het verlengde hiervan hecht de rechtbank ook geen waarde aan de waarnemingen die door getuige Naam getuige, van de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO), zijn gedaan over de verschillen tussen de handtekeningen op facturen. Ook het gegeven dat met name op drie data in juni 2017 ‘valse’ facturen door DUO zouden zijn ontvangen, is om die reden niet redengevend.

De rechtbank vindt dat verklaringen van getuigen dat zij een handtekening niet hebben gezet met de nodige voorzichtigheid beoordeeld moeten worden. In het algemeen is het na enig tijdsverloop voor mensen lastig om op basis van alleen de handtekening te kunnen beoordelen of zij die wel of niet gezet hebben. De verklaringen zijn bovendien algemeen (in de trant van: “ik heb die handtekening niet gezet”), terwijl uit de getuigenverklaringen niet blijkt waarop zij zich baseren. Voorzichtigheid is ook geboden omdat sommige getuigen niet of slecht konden lezen en schrijven (analfabeet zijn) en de getuigen mogelijk belang hebben (of kunnen denken te hebben) bij een verklaring dat zij de handtekening niet gezet hebben. Daarnaast klinkt bij verschillende getuigen in hun verklaringen frustratie door over bedrijf.

Tegen deze achtergrond is voor de vaststelling dat de handtekening op de factuur niet door de cursist in kwestie is gezet zodat de factuur vals is, voldoende ondersteuning van de verklaring van de getuigen in de overige bewijsmiddelen vereist.

Voor facturen nummer 6 (Naam 1) en nummer 7 (Naam 2) geldt dat het dossier naast de verklaringen van de getuigen geen ondersteunend bewijs bevat dat sprake zou zijn van valse handtekeningen. Gelet daarop bevat het dossier onvoldoende bewijs dat deze facturen vals zijn.

Voor facturen nummer 8 (Naam 3, factuurdatum 30 mei 2017), nummer 9 (Naam 4, factuurdatum 30 mei 2017) en nummer 4 en nummer 10 (Naam 5, factuurdata 15 februari en 30 mei 2017) geldt dat ondersteunend bewijs gezien zou kunnen worden in de constatering dat uit presentielijsten volgt dat de getuige ten tijde van de factuurdatum geen lessen meer volgde bij bedrijf, met als achterliggende gedachte dat wanneer een getuige geen lessen meer volgt, de getuige ook geen nieuwe facturen zal tekenen. Een geplaatste handtekening zou dus niet door de cursist in kwestie kunnen zijn gezet zodat de factuur (die anders suggereert) vals is.

Uit de verklaringen van de getuigen volgt echter dat zij handtekeningen op facturen van latere datum (telkens: 7 augustus 2017) erkennen gezet te hebben (Naam 3 en Naam 4), of in elk geval de handtekening niet overduidelijk in twijfel trekken (Naam 5). Daarmee is de omstandigheid dat de factuur is getekend nadat de getuige/cursist gestopt is met het volgen van lessen bij bedrijf niet redengevend voor de conclusie dat de handtekeningen op de ten laste gelegde facturen door een ander dan de cursist zijn gezet. Het dossier bevat dan ook onvoldoende bewijs dat deze facturen vals zijn.

Voor factuur nummer 3 (Naam 6) geldt dat het dossier ook een verklaring bevat van de partner van Naam 6, Naam 7. De verklaring van Naam 7 dat de handtekening op deze factuur niet van Naam 6 is, biedt geen steunbewijs, omdat dit eveneens een waarneming van een niet-gespecialiseerde derde betreft en Naam 7, als partner van Naam 6, bovendien geen onafhankelijke getuige is. Daarnaast moet ook deze verklaring met de nodige voorzichtigheid beoordeeld worden, net als de verklaringen van de getuigen van wie de handtekening zelf zou zijn. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat de verklaring van Naam 6 in elk geval over nummer 1 onduidelijk en mogelijk ook tegenstrijdig is. Dit maakt des te meer dat voldoende ondersteuning vereist is voor de conclusie dat de handtekening op nummer 3 niet door haar is gezet. De rechtbank vindt daarom dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat deze factuur vals is.

Voor factuur nummer 11 (Naam 8) ziet de officier van justitie ondersteuning voor de verklaring van de getuige in de omstandigheid dat de factuur gedateerd is op 14 juni 2017 en dat de getuige op 16 juni 2017 haar contract heeft opgezegd. Mardini zou door ziekte een tijd geen les hebben gevolgd en na een verhuizing van de cursuslocatie ook geen lessen meer hebben kunnen volgen. De rechtbank ziet hierin onvoldoende ondersteuning. Daarvoor is ook van belang dat de getuige haar eerdere (stellige) verklaring dat het niet haar handtekening betreft, later bij de rechter-commissaris heeft genuanceerd. Het opzeggen van het contract kort na de factuurdatum biedt dan ook onvoldoende ondersteuning voor het toch al zwakke bewijs dat de handtekening niet door de getuige is gezet. Ook voor de valsheid van deze factuur bevat het dossier onvoldoende bewijs.

De rechtbank ziet – net als de officier van justitie – voor de valsheid van de facturen nummer 1 (Naam 6) en nummer 2 (Naam 3) onvoldoende ondersteuning in de rest van het dossier.

Tot slot ziet de rechtbank ook – net als de officier van justitie – onvoldoende bewijs in het dossier dat de facturen nummer 3, nummer 4 en nummer 10 (waar naast een valse handtekening, ook een inhoudelijke valsheid ten laste is gelegd) intellectueel vals zijn.

Urenverklaringen (valselijk opmaken bewezen, vrijspraak gebruiken)

De rechtbank vindt bewezen dat Verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan bedrijf bij het valselijk opmaken van de in de tenlastelegging genoemde urenverklaringen. De rechtbank vindt niet bewezen dat bedrijf de valse urenverklaringen gebruikt heeft in de richting van DUO, zodat Verdachte van het daaraan feitelijke leidinggegeven zal worden vrijgesproken.

Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft eerst gekeken of de verklaringen van de cursisten over de urenverklaringen en/of de presentielijsten kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Vervolgens heeft de rechtbank gekeken of dan tot bewijs van het valselijk opmaken van de urenverklaringen kan worden gekomen.

Verklaringen cursisten over urenverklaringen kunnen niet gebruikt worden voor het bewijs

De rechtbank gaat voorbij aan wat de cursisten, degene op wie de urenverklaringen betrekking hebben, hebben verklaard over het aantal uren dat zij bij bedrijf aan les hebben gevolgd. In de eerste plaats is van belang dat de betrouwbaarheid van deze getuigenverklaringen – net als bij de facturen – met de nodige behoedzaamheid beoordeeld moet worden, omdat de getuigen (het idee kunnen hebben dat zij) een duidelijk belang hebben met het als juist aanmerken van betreffende urenverklaringen. Immers: alleen als de urenverklaringen kloppend waren, zijn zij terecht in aanmerking gekomen voor een door DUO verleende 600-uursregeling (vrijstelling). Daarnaast zijn deze verklaringen in strijd met de geregistreerde aanwezigheid van de cursisten bij de lessen zoals die blijkt uit de presentielijsten.

Presentielijsten kunnen wel gebruikt worden voor het bewijs

Anders dan de verdediging heeft betoogd, vindt de rechtbank dat de aangetroffen presentielijsten gebruikt kunnen worden voor het bewijs van het aantal uur les dat de cursisten daadwerkelijk hebben gevolgd. Uit de hiervoor weergegeven verklaringen volgt dat de aanwezigheidsregistratie van cursisten goed werd bijgehouden. Ook blijkt hieruit dat deze registratie voor bedrijf van belang was voor het verkrijgen van een Naam instituut -keurmerk. Dit maakt dat de rechtbank uitgaat van de betrouwbaarheid van de aangetroffen registraties op de presentielijsten.

De suggestie van de verdediging dat op andere plaatsen nog niet in het dossier gevoegde presentielijsten zouden zijn, vindt de rechtbank niet aannemelijk, gelet op het late tijdstip dat hierover is verklaard (de zitting van 6 juli 2023) en de niet-concrete inhoud van die verklaring. Evenmin is aannemelijk geworden dat áls er al presentielijsten in het dossier zouden ontbreken, deze ontbrekende stukken betrekking hebben op de periode waarop de urenverklaringen zien en dus eventueel ontlastend voor Verdachte zouden kunnen worden uitgelegd.

Conclusie: urenverklaringen zijn valselijk opgemaakt

De rechtbank gaat gelet op het voorgaande ervan uit dat de cursisten het aantal uren les hebben gevolgd dat de verbalisant heeft afgeleid uit de presentielijsten. Dit betekent dat de cursisten veel minder uur aan lessen hebben gevolgd dan in de urenverklaringen is opgenomen.21 Daarmee is bewezen dat deze urenverklaringen valselijk zijn opgemaakt.

Toerekenen aan de rechtspersoon

Beoordelingskader

De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging door een rechtspersoon kan worden begaan en in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.

Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:

  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;

  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;

  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;

  • de rechtspersoon kon erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld “aanvaarden” mede is begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.

Toepassing beoordelingskader

Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. De urenverklaringen zijn opgesteld door medewerkers van bedrijf (Naam 10 en Naam 11) of door een bestuurder van bedrijf (verdachte), terwijl het opmaken van een urenverklaring bij uitstek onderdeel is van de normale bedrijfsvoering van bedrijf als taalschool. Tot slot is ook van belang dat uit de verklaringen van Naam 11 en Naam 10 blijkt dat urenverklaringen werden opgemaakt, zonder dat daarbij acht werd geslagen op de inhoud van presentielijsten. Deze werkwijze volgde uit de instructies van Verdachte of medeverdachte, de bestuurders van bedrijf. Hieruit volgt dat bedrijf kon beschikken over de wijze waarop haar medewerkers urenverklaringen invulden.

Het gaat daarbij om geschriften die moeten dienen als bewijs dat de cursisten het in de urenverklaringen opgenomen aantal uren aan les hebben gevolgd. Nu deze urenverklaringen enkel tot doel hebben DUO te informeren over het aantal gevolgde lesuren en op de urenverklaringen expliciet is aangegeven dat de gegevens naar waarheid zijn ingevuld22, staat voor de rechtbank vast dat bedrijf het voor dit feit vereiste oogmerk heeft gehad om de urenverklaringen als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

Op grond hiervan vindt de rechtbank dat de het valselijk opmaken van de urenverklaringen heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Deze (verboden) gedraging kan daarom in redelijkheid aan bedrijf worden toegerekend.

Feitelijke leidinggeven door verdachte

Beoordelingskader

Bij de beoordeling of Verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging dient niet uitsluitend te worden betrokken de juridische positie, maar ook de feitelijke positie van Verdachte bij de rechtspersoon en het gedrag dat Verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijk leiding te hebben gegeven.
Bij het gedrag dat een Verdachte heeft vertoond, kan worden gedacht aan actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip feitelijk leiding geven valt, maar ook het algemene door een Verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid waarvan de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is dan wel het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat een Verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijk leiding te hebben gegeven. Onder omstandigheden kan ook een meer passieve rol van een Verdachte tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging daardoor zodanig is bevorderd dat van feitelijk leidinggeven kan worden gesproken. In het bijzonder kan dat het geval zijn bij een Verdachte die, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is, geen maatregelen heeft getroffen om verboden gedragingen te voorkomen of te beëindigen.

In feitelijk leidinggeven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten. Als feitelijk leidinggever moet een Verdachte ten minste de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Van het bewijs van dergelijke aanvaarding kan – in het bijzonder bij meer structureel begane strafbare feiten – ook sprake zijn indien hetgeen de feitelijk leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging. Onder omstandigheden kan aan het voor de feitelijk leidinggever geldende opzetvereiste eveneens zijn voldaan indien hij de werkzaamheden van de onderneming zo heeft georganiseerd dat hij ermee rekening heeft gehouden dat de aan de betrokken werknemers gegeven opdrachten niet konden worden uitgevoerd zonder dat dit gepaard ging met het begaan van strafbare feiten.

Toepassing beoordelingskader

Zoals hiervoor overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 ten laste gelegde gedragingen redelijkerwijs aan bedrijf kunnen worden toegerekend.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte was in perioden de bestuurder van bedrijf en wordt beschreven als uitvoerend leidinggevende bij bedrijf. Door medewerkers wordt, ook met betrekking tot het opmaken van urenverklaringen, verklaard dat Verdachte een van de personen was die het laatste woord had. Dit zag onder meer daarop dat deze urenverklaringen werden opgemaakt zónder dat daarbij het daadwerkelijk geregistreerde aantal lesuren op de presentielijsten als uitgangspunt genomen werd. Een opdracht van Verdachte om een bepaald aantal uren in te vullen, woog bij het opmaken van een urenverklaring zwaarder dan het aantal uren dat uit de bijgehouden presentielijsten volgde. Naam 10 heeft bij de rechter-commissaris ook verklaard dat als het opgeschreven aantal uren niet klopte met het aantal uren dat een cursist per maand zou moeten hebben, dat Verdachte (de rechtbank begrijpt: verdachte) of medeverdachte aangaf hoe dat kwam en dat zij daarbij het hoogste (de rechtbank begrijpt: het laatste) woord hadden. De betrokkenheid van Verdachte bij het valselijk opmaken van urenverklaringen volgt ook uit de omstandigheid dat één van de urenverklaringen (genoemd in de tenlastelegging) door Verdachte is opgemaakt en ondertekend.

De rechtbank is van oordeel, gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld ten aanzien van de gedragingen van Verdachte en zijn rol bij de door de rechtspersoon begane strafbare feiten, dat Verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de onder 1 ten laste gelegde gedragingen van bedrijf. Uit de directe betrokkenheid van Verdachte bij de wijze waarop urenverklaringen werden ingevuld, blijkt ook het opzet van Verdachte hierop. Dit betekent dat het onder 1 ten laste gelegde (eerste en/of-variant) – voor zover dat betrekking heeft op het opmaken van valse urenverklaringen – kan worden bewezen verklaard.

Medeplegen door rechtspersoon

De rechtbank heeft op basis van het dossier niet kunnen vaststellen dat bedrijf bewust en nauw heeft samengewerkt met een of meerdere andere (rechts)personen bij het valselijk opmaken van de urenverklaringen, zodat Verdachte van het door bedrijf tenlastegelegde medeplegen (partieel) zal worden vrijgesproken.

Gebruiken van valse geschriften

Ten laste is gelegd dat valse urenverklaringen zijn gebruikt richting DUO. Uit het dossier kan afgeleid worden dat deze verklaringen zijn gebruikt richting DUO, doordat de vanuit bedrijf opgemaakte urenverklaringen bij DUO zijn aangetroffen. Het dossier bevat echter geen bewijs dat bedrijf deze stukken heeft opgestuurd aan DUO. Ook omdat het de cursisten waren die bij bedrijf om urenverklaringen vroegen en zij degenen zijn die er belang bij (dachten te) hebben dat gevolgde uren naar DUO werden opgestuurd, is een scenario waarbij het niet bedrijf, maar de cursisten zelf zijn geweest die de (valse) urenverklaringen gebruikt hebben richting DUO aannemelijk. Dat daarbij ten tijde van het gebruiken nauw en bewust is samengewerkt tussen bedrijf enerzijds en de cursisten in kwestie anderzijds (zodat het gebruiken van urenverklaringen alsnog kan worden bewezen) blijkt niet uit het dossier. Dit brengt mee dat niet is bewezen dat bedrijf het onder feit 1 tweede en/of-variant ten laste gelegde gebruiken heeft begaan en dus ook niet dat Verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven. Verdachte zal daarom van het onder feit 1 tweede en/of-variant ten laste gelegde worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

  • Valsheid in schrifte.

Strafoplegging

  • Taakstraf van 200 uur.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^