Veroordeling Haagse arts wegens ondeugdelijke borstoperaties definitief

Hoge Raad 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1093

De veroordeling van een Haagse arts wegens mishandeling van negen patiënten door op ondeugdelijke wijze borstimplantaten in te brengen, wat tot zwaar lichamelijk letsel heeft geleid, blijft in stand. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.

De zaak

Deze zaak is bekend geworden als de strafzaak tegen de Haagse ‘borstendokter’. De verdachte zou in een periode van ruim een jaar ondeugdelijke borstoperaties hebben uitgevoerd. Bij negen patiënten was na de operatie sprake van infecties van de borsten. Bij zes patiënten hebben andere artsen de implantaten operatief verwijderd wegens de door die artsen geconstateerde infecties. De verdachte heeft bij drie andere patiënten de borstimplantaten zelf verwijderd. Het zwaar lichamelijk letsel bestaat onder meer uit misvormde borsten, littekens, misvorming van een arm door aanzienlijk weefselverlies en een ingezakte borst. Het gerechtshof veroordeelde de verdachte wegens mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg tot twee jaar gevangenisstraf waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf werd de bijzondere voorwaarde verbonden dat de verdachte geen medische (be)handelingen in binnen- of buitenland mag uitvoeren gedurende de proeftijd. De verdachte stelde tegen deze uitspraak beroep in cassatie in.

Cassatie(klachten)

De advocaten van de verdachte vragen de Hoge Raad de uitspraak van het hof te vernietigen. Zij vinden onder meer dat het hof ten onrechte heeft vastgesteld dat de verdachte met (voorwaardelijk) opzet heeft gehandeld. Een van de andere klachten is dat de verdachte als arts geen beroep heeft kunnen doen op de medische exceptie.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat deze cassatieklachten niet slagen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet heeft gehandeld conform de professionele medische normen. De kliniek van de verdachte voldeed niet aan de in Nederland daaraan gestelde eisen. Zo was de operatiekamer ongeschikt en volgde de verdachte de regels rond hygiëne, desinfectie en infectiepreventie niet of onvoldoende. Ook informeerde de verdachte zijn patiënten niet voldoende over onder andere de risico’s van de behandeling, bracht hij met een ondeugdelijk apparaat implantaten in en verleende hij onvoldoende nazorg. Het hof heeft kunnen oordelen dat de verdachte, door op deze manier en onder omstandigheden toch medische ingrepen uit te voeren, heeft gehandeld met (voorwaardelijk) opzet. Dat geldt ook voor het oordeel van het hof dat de verdachte geen beroep op de medische exceptie toekomt omdat hij niet heeft gehandeld overeenkomstig de medische professionele standaard. De veroordeling voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg laat de Hoge Raad dan ook in stand.

Een andere cassatieklacht richt zich tegen de opgelegde bijzondere voorwaarde over het niet mogen uitvoeren van medische behandelingen gedurende de proeftijd. Deze cassatieklacht slaagt wel. De wet maakt bij het delict waarvoor de verdachte is veroordeeld, niet mogelijk om de verdachte uit zijn beroep te ontzetten. Daarom is ook een bijzondere voorwaarde die op het verbod van de beroepsuitoefening neerkomt, in dit geval niet toelaatbaar. De Hoge Raad heeft beslist dat deze fout van het hof kan worden hersteld door deze bijzondere voorwaarde te schrappen.

In verband met de duur van de procedure wordt de opgelegde gevangenisstraf één jaar, tien maanden en drie weken, waarvan één jaar voorwaardelijk.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^