Veroordeling ondertussen failliete rechtspersoon wegens witwassen, geen oplegging straf nu dat in het nadeel van de schuldeisers zou zijn

Rechtbank Overijssel 2 september 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:2926

Deze zaak maakt onderdeel uit van het onderzoek ‘Travee’. Dit onderzoek richt zich met name op het ontmantelen van een criminele organisatie die zich vanaf januari 2009 op grote schaal zou bezighouden met het telen en verkopen van grote hoeveelheden hennep. In de loop van het onderzoek zijn in de periode van maart 2014 tot en met mei 2016 negen hennepkwekerijen opgerold. Er zijn meerdere personen als verdachten aangemerkt. Het aandeel van verdacht bedrijf bestaat er volgens het Openbaar Ministerie uit dat zij in de periode van 6 maart 2014 tot en met 10 mei 2016 geld verdiend met de exploitatie van hennepkwekerijen en drugstransporten heeft witgewassen. Op 15 juni 2016 is door de Rechtbank Overijssel het faillissement uitgesproken van verdacht bedrijf.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Het Openbaar Ministerie voert aan dat er een verdenking van witwassen is vastgesteld en dat de verklaring van de verdediging over de herkomst van het geld volstrekt te laat is gedaan en daarom als op voorhand ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven. Het kan dan ook niet anders dan dat de volledige handelsvoorraad van verdacht bedrijf voorwerp van witwassen is geworden.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman bepleit dat verdacht bedrijf moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Medeverdachte 1 heeft een verklaring afgelegd over de herkomst van het geld, die steun vindt in de getuigenverklaringen van getuige 1 en getuige 2. Hier tegenover stelt het Openbaar Ministerie niet anders dan suggesties, vermoedens en veronderstellingen voor de gestelde criminele herkomst.

Het oordeel van de rechtbank

Witwassen

Voor een veroordeling voor witwassen dient wettig en overtuigend te worden bewezen dat de geldbedragen waarop de verdenking van witwassen betrekking heeft afkomstig zijn van enig misdrijf. Als echter op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het geldbedrag en een bepaald misdrijf (het gronddelict), kan niettemin worden bewezen verklaard dat het geldbedrag een criminele herkomst heeft, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn, dan dat de geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf.

In het onderhavige politieonderzoek is ten aanzien van verdacht bedrijf geen direct bewijs voorhanden voor een criminele herkomst van het ten laste gelegde geldbedrag. Derhalve moet de vraag worden beantwoord of er op basis van de feiten en omstandigheden, zoals deze uit het politieonderzoek en het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, bezien in samenhang met de zogenaamde typologieën van witwassen, sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Indien dat het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij concreet en min of meer verifieerbaar verklaart over een legale herkomst van het geld, welke verklaring niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk moet zijn aan te merken. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen omstandigheden waaronder het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.

Wanneer het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de uit de verklaring van verdachte blijkende alternatieve herkomst van de geldbedragen. Voor een bewezenverklaring van witwassen zal uit dat onderzoek moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen een legale herkomst hebben.

Vermoeden van witwassen

Naar aanleiding van anonieme informatie die bij Team Criminele Inlichtingen binnen is gekomen, inhoudende dat medeverdachte 1 (de rechtbank begrijpt: medeverdachte 1) veel auto’s koopt met geld uit drugshandel waarvan hij het bezit verhult door die auto’s bij een ander bedrijf onder te brengen, wordt een strafrechtelijk financieel onderzoek opgestart.

Bij dit onderzoek is gekeken naar de kaspositie van verdacht bedrijf.

Verdacht bedrijf is opgericht op 6 maart 2014. De onderneming is gevestigd op het adres 1. Alle aandelen van deze vennootschap zijn in handen van medeverdachte 1, geboren op geboortedatum 1972 te geboorteplaats, wonende op het adres 2.

Op 6 maart 2014, bij de start van verdacht bedrijf, is kapitaal in de vorm van auto’s vanuit bedrijf 1 ingebracht, met een waarde van €107.076. Het gaat hier om daadwerkelijke voorraad, beschikbaar voor de verkoop, ter waarde van €94.580 en om bedrijfsauto’s ter waarde van €12.496.

Bedrijf 1 is opgericht op 25 januari 2005. De onderneming is gevestigd op het adres 3 in Almelo. De beherend vennoot van de bedrijf 1 was medeverdachte 1, geboren op geboortedatum 1972 te geboorteplaats, wonende op het adres 2.

Onderzoek naar de financiële positie van bedrijf 1, bemoeilijkt door het feit dat de administratie met betrekking tot dit bedrijf verre van compleet was, laat zien dat daar onverklaarbare geldstromen hebben plaatsgevonden.

Over het jaar 2013 blijkt in totaal €51.416,33 op een niet nader geduide wijze in de kas te zijn gevloeid.

De kasopstelling betreffende bedrijf 1 laat in 2014 bovendien meerdere keren een negatief saldo zien. Het maximale negatieve kassaldo in 2014 bedraagt €8.912,04 (15 januari 2014). Er is dus contant meer uitgegeven dan er aan kasgeld aanwezig kon zijn; feitelijk "rood-staan" in de kas is echter onmogelijk.

Over het jaar 2014 komen bovendien meerdere onverklaarbare stortingen voor. Zo wordt er twee keer een kasontvangst van €10.000 geboekt met omschrijving "Privé inbreng"; daarnaast is er drie keer een kasontvangst (van respectievelijk €15.000, €16.000 en €18.000) geboekt met omschrijving "Gewone privé uitgaven". Het totaal van de onverklaarbare stortingen in 2014 is €69.000.

Als deze onverklaarbare stortingen niet in de kasopstelling worden meegenomen ontstaat er bijna doorlopend een negatief kassaldo. De grootste negatieve kas komt dan op €63.481,56 (18 december 2014).

De administratie van verdacht bedrijf is in beslag genomen op 10 mei 2016 en nader onderzocht door de politie. De door de politie opgestelde kasopstelling, naar aanleiding van de in beslag genomen administratieve bescheiden en gegevens afkomstig van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, laat van de start van de onderneming een negatief saldo zien. Gedurende het jaar 2014 loopt dit negatieve saldo op tot €309.192 op 28 december 2014. Er is dus contant meer uitgegeven door verdacht bedrijf dan er aan kasgeld aanwezig kon zijn; feitelijk "rood-staan" in de kas is echter onmogelijk.

Door de politie is onderzocht of er mogelijk privégelden ingebracht zouden kunnen zijn in verdacht bedrijf door medeverdachte 1 en zijn partner medeverdachte 2. Er is een eenvoudige kasopstelling opgesteld over de periode januari 2013 tot en met maart 2014 ten aanzien van de financiële privé-situatie van medeverdachte 1 en medeverdachte 2.

Uit de doorlopende kasopstelling blijkt dat de kas van medeverdachte 1 en medeverdachte 2, nagenoeg voortdurend negatief is. De grootste negatieve kas ontstaat op 17 januari 2014 namelijk €53.540 negatief.

Uit het voorgaande concluderen de onderzoekers dat medeverdachte 1 geen legaal contant vermogen vanuit de privésituatie in verdacht bedrijf kan hebben ingebracht.

Uit de boekhouding van verdacht bedrijf blijkt evenmin van een legale inbreng van contant geld door een andere partij.

De rechtbank stelt vast dat aldus een aanzienlijke hoeveelheid contant geld, minimaal €309.192, en diverse voertuigen, zoals blijkt uit de beslaglijst, zijn ingebracht in verdacht bedrijf, die afkomstig zijn uit een onbekende bron.

De rechtbank is van oordeel dat de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, het vermoeden van witwassen rechtvaardigen.

Gelet op dit vermoeden mag van verdachte worden verwacht dat hij een voldoende concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen en voertuigen.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft ter terechtzitting van 17 juni 2020 onder verwijzing naar jurisprudentie aangevoerd dat het enkele feit dat inkomsten niet aan de Belastingdienst zijn opgegeven, geen reden is om aan te nemen dat de legale herkomst van die inkomsten kan worden uitgesloten. De ‘zogenaamde gelden uit onbekende bron’ laten zich eenvoudig verklaren door de lening van €600.000, die is verstrekt door de heer naam 1 (hierna ‘naam 1’). De reden dat er inkoop op de administratie ontbreekt, is gelegen in het feit dat bedrijf 1 en daarna ook korte tijd verdacht bedrijf niet over een RDW-erkenning beschikten. De kentekens werden daarom in de bedrijfsvoorraad van bedrijf 2 opgenomen. Getuige 1 heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat op het moment dat verdacht bedrijf een RDW-erkenning kreeg de complete voorraad op naam van verdacht bedrijf is gezet. Laatstgenoemde getuige verklaarde ook dat in de autohandel heel veel met contant geld wordt betaald en dat medeverdachte 1 in Duitsland relatief goedkope (schade)auto’s inkocht, die hij vervolgens liet opknappen en met veel winst doorverkocht. Dit laatste is bij de rechter-commissaris ook bevestigd door getuige 2.

Bewijsoverwegingen van de rechtbank

Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de verklaring die vanuit de verdediging gegeven is voor het negatieve kasverschil en de diverse ingebrachte voertuigen gefinancierd uit onbekende bron niet.

De rechtbank stelt vast dat in het onderzoek Travee tevens onderzoek is gedaan naar de lening van naam 1 aan verdacht bedrijf / medeverdachte 1.  

De overeenkomst van lening tussen naam 1 en verdacht bedrijf / medeverdachte 1 dateert van 13 mei 2015. In die overeenkomst is onder meer opgenomen dat een bedrag van €300.000 reeds vóór het aangaan van de overeenkomst ter leen is verstrekt.

Uit het onderzoek van de politie is gebleken dat na 13 mei 2015 een bedrag van in totaal €345.000 door naam 1 op de bankrekening van verdacht bedrijf is gestort.

Door de politie is onderzoek gedaan in de administratie van verdacht bedrijf. Voorts zijn de bij naam 1 gevorderde en verstrekte gegevens omtrent de lening onderzocht. In de administratie is geen enkel bewijs gevonden ter onderbouwing van de geleende €300.000 die vóór 13 mei 2015 door naam 1 verstrekt zou zijn.

Dat er vóór 13 mei 2015 door naam 1 aan verdacht bedrijf / medeverdachte 1 geen gelden ter leen zijn verstrekt, blijkt temeer uit het getapte telefoongesprek wat medeverdachte 1 op 2 april 2015 met naam 2 voert. medeverdachte 1 benoemt in het gesprek dat hij denkt dat hij de lening van ‘hem’ niet doet. Dat zou 3 ton zijn met 10% rente en dan moet medeverdachte 1 4200 terugbetalen in zes jaar. Dit telefoongesprek is op zijn minst genomen opvallend te noemen nu in de overeenkomst van lening met naam 1 ook een rentetarief van 10% is opgenomen.

De rechtbank stelt aldus, ook bij gebrek aan enige bewijslevering vanuit de verdediging hieromtrent, vast dat de lening van naam 1 aan verdacht bedrijf / medeverdachte 1 pas op veel latere datum is verstrekt dan de inbreng van de diverse voertuigen van bedrijf 1 in verdacht bedrijf (op 6 maart 2014) en het negatieve kassaldo van verdacht bedrijf ter hoogte van €309.192 ( op 28 december 2014). De lening kan aldus geen bron zijn ter verklaring van het negatieve kassaldo en de financiering van de voertuigen vanuit bedrijf 1.

Bovendien lijkt het erop dat het negatieve kassaldo in werkelijkheid nóg groter is dan het bedrag van €309.192, omdat niet ter discussie staat dat de inkoopgegevens van diverse voertuigen in de administratie van verdacht bedrijf ontbreken. Nu het een feit van algemene bekendheid is dat met de inkoop van goederen kosten zijn gemoeid, heeft het er alle schijn van dat er nóg meer geld is uitgegeven dan dat er legaal gezien beschikbaar was.

De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat een legale bron ten aanzien van het onverklaarbare negatieve kasverschil en de uit onbekende bron gefinancierde voertuigen kan worden uitgesloten en dat een criminele herkomst als enige verklaring kan gelden.

Strafbaarheid van verdacht bedrijf

Volgens vaste rechtspraak is het uitgangspunt dat een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit, indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Voor wat betreft de toerekening is een belangrijk oriëntatiepunt of de gedraging heeft plaatsgevonden, dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:

  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die, hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,

  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon,

  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf,

  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.

De rechtbank acht verdacht bedrijf strafbaar aan het witwassen van voornoemde geldbedragen en de diverse voertuigen. De rechtbank leidt de redelijke toerekenbaarheid en het opzet van verdacht bedrijf ten aanzien van de strafbare gedragingen af uit de feitelijke gang van zaken binnen verdacht bedrijf, daarin bestaande dat medeverdachte 1 zich als enig aandeelhouder en bestuurder van verdacht bedrijf persoonlijk bezighield met en verantwoordelijk was voor de financiële bedrijfsvoering. Uit het hiervoor overwogene volgt dat een aanzienlijk deel van het vermogen via verdacht bedrijf is witgewassen. Uit de kasopstelling volgt dat het een substantieel deel van de bedrijfsvoering betreft. Uit gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer is gebleken dat 467 auto’s door verdacht bedrijf ter keuring ten behoeve van de import zijn aangeboden. Uit de bankrekening blijkt dat verdacht bedrijf slechts 27 van deze auto’s giraal had betaald. Gezien de negatieve kassen van verdacht bedrijf, kan het niet anders dan dat een grote hoeveelheid auto’s is verworven met geld uit een criminele bron. Verdacht bedrijf heeft derhalve over aanzienlijk meer vermogen beschikt dan waar zij op legale wijze over kon beschikken.

Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de door medeverdachte 1 als leidinggevende van verdacht bedrijf verrichte strafbare gedragingen, die ten grondslag liggen aan het witwassen, zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon, aangezien de rechtspersoon de contante geldbedragen heeft geaccepteerd, voorhanden heeft gehad en heeft gebruikt. Dat maakt dat die strafbare gedragingen ook dienen te worden toegerekend aan de rechtspersoon.

Gewoontewitwassen

Gelet op de frequentie, duur en omvang van het witwassen en het daaruit voortvloeiende structurele karakter van de contante geldstromen en de aankoop van diverse voertuigen acht de rechtbank bewezen dat sprake is geweest van gewoontewitwassen.

Conclusie

De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van het onder 9 ten laste gelegde feit. Zij overweegt dat er geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat een Renault Twingo, een Camper Buerstner en een Maserati Q-4 onderdeel uitmaakten van de eindvoorraad. Ten aanzien van de Renault Twingo geldt dat deze onvoldoende is gespecificeerd, nu er in de tenlastelegging geen kenteken is vermeld. Voor de Camper Buerstner en de Maserati Q-4 geldt dat deze niet op de beslaglijst staan vermeld. De rechtbank zal die voertuigen wegstrepen in de bewezenverklaring. De rechtbank acht evenmin bewezen dat verdacht bedrijf dit feit tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gepleegd en zal haar ook van dat onderdeel vrijspreken.

Bewezenverklaring

  • Het plegen van gewoontewitwassen, begaan door een rechtspersoon.

Strafoplegging

  • De rechtbank verklaart verdachte schuldig zonder oplegging van een straf of maatregel.

Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse geldboete. Verdacht bedrijf is echter failliet, zodat oplegging van een geldboete zou inhouden dat de boedel in omvang afneemt. Met andere woorden: de schuldeisers daardoor ernstig benadeeld worden. Gelet daarop vindt de rechtbank het niet passend om een straf op te leggen. De rechtbank zal dan ook toepassing geven aan het bepaalde in artikel 9a Sr en afzien van het opleggen van een straf of maatregel.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^