Veroordeling overtreding Wet vervoer gevaarlijke stoffen

Gerechtshof Den Haag 2 september 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2462

Het hof veroordeelt de verdachte voor het opzettelijk niet vermijden van de bebouwde kom, aangezien hij een tankwagen waarin gevaarlijke stoffen (methanol) vervoerd waren geweest, binnen de bebouwde kom langs de (openbare) weg heeft laten staan.

Bewezenverklaring

  • overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan.

Strafbaarheid

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig de door hem overgelegde pleitaantekeningen - op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu de tenlastegelegde gedragingen geen strafbare feiten opleveren. Hiertoe is door de raadsman aangevoerd dat op grond van het bepaalde in artikel 19, tweede lid, sub b van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (hierna: Wvgs) de plicht om de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 als zodanig aangeduide bebouwde kommen van gemeenten te vermijden niet van toepassing was.

Het hof overweegt hierover het volgende.

De verdachte wordt blijkens de tenlastelegging verweten dat hij al dan niet opzettelijk en in strijd met artikel 5 juncto artikel 19 Wvgs niet de bebouwde kom heeft vermeden, aangezien hij een trekker met oplegger waarin zich resten van een gevaarlijke stof bevonden, binnen de bebouwde kom langs de openbare weg heeft laten staan.

De basis van de Wvgs is het Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route (hierna: ADR). Het staat de nationale wetgever echter vrij verdergaande beschermingsmaatregelen te treffen dan voorzien in het ADR (zie daarvoor het arrest van de Hoge Raad van 26 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5975). Van die mogelijkheid heeft de Nederlandse wetgever gebruik gemaakt door het door hem in het leven geroepen voorschrift dat degene die met een voertuig over de weg (resten van) gevaarlijke stoffen vervoert, de bebouwde kom dient te vermijden (artikel 19 Wvgs). Laatstgenoemd artikel is derhalve bepalend in dezen.

Het tweede lid van artikel 19 Wvgs verklaart het eerste lid niet van toepassing voor zover het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is a) ten behoeve van het laden of lossen, of b) omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is.

De uitzondering van sub a geldt in onderhavige zaak niet. Naar het oordeel van het hof valt het parkeren door de verdachte evenmin onder de uitzonderingsbepaling van sub b. De verdachte heeft de tankwagen op een industrieterrein vlakbij zijn woning en binnen de bebouwde kom geparkeerd, terwijl er andere en geschikte(re) parkeerplaatsen beschikbaar waren, te weten truckparking parking 1 en truckparking parking 2. Dat beide parkeergelegenheden van ADR-parkeerplaatsen aanbieden is overigens niet weersproken door de verdediging. De eerstgenoemde parkeerplaats heeft parkeerplaatsen voor ADR wagens beschikbaar en is gelegen op 8,2 km afstand van de straat, waar de verdachte heeft geparkeerd. Dat is blijkens GoogleMaps zo’n 12 minuten rijden. De andere parkeerplaats voor vrachtwagens met gevaarlijke stoffen ligt op zo’n 32 kilometer en ongeveer een halfuur rijden, maar ook daarvan kan naar het oordeel van het hof niet gezegd worden dat niet van de verdachte gevergd mocht worden zijn vrachtwagencombinatie daar te parkeren, ter naleving van de in de Wvgs uit veiligheidsoogpunt gegeven voorschriften.

Voorts is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat, zoals door de raadsman zonder nadere onderbouwing is gesteld, parkeren toen en daar noodzakelijk was in verband met de rij- en rusttijden van de verdachte. De verdachte heeft daar zelf niet over verklaard.

Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat niet is gebleken dat het voor de verdachte redelijkerwijs noodzakelijk was om op de in de tenlastelegging genoemde locatie te parkeren binnen de bebouwde kom. Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bebouwde kom niet heeft vermeden en dus het bepaalde in artikel 5 Wvgs heeft overtreden.

Hetgeen de raadsman voor het overige heeft aangevoerd doet hier niet aan af en behoeft naar het oordeel van het hof geen bespreking gelet op het bepaalde in voornoemd arrest van de Hoge Raad.

Het verweer wordt verworpen.

Strafoplegging

  • geldboete van € 500

Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^