Veroordeling (plus ontneming) van de uit Rusland afkomstige in Nederland wonende verdachte voor het bewust en opzettelijk omzeilen van sanctiewetgeving
/Rechtbank Rotterdam 17 oktober 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:11106
De verdachte heeft met zijn eenmanszaak na de Russische inval in Oekraïne tien zendingen met gesanctioneerde goederen (computeronderdelen en elektronica) verkocht aan bedrijven in Kazachstan, in Kirgizië en in Oezbekistan. Het gaat om (1) goederen voor tweeërlei gebruik, te weten voor civiele en militaire doeleinden (dual-use goederen), (2) goederen en technologie, die zouden kunnen bijdragen tot de militaire en technologische versterking van Rusland en/of tot de ontwikkeling van de defensie- en veiligheidssector (3) specifieke luxe goederen en (4) goederen, die in het bijzonder zouden kunnen bijdragen tot de versterking van industriële capaciteit van Rusland.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de sanctiewetgeving omvangrijk en complex is en dat deze naar de geest en het beoogde doel moet worden uitgelegd. De verdachte had de overtuiging dat zijn goederen (gebruikte computerapparatuur) onder de vrijstellingen in de sanctieregeling vielen en dat deze goederen niet bij de Russische overheid of binnen de defensie-industrie terecht zouden komen. Deze goederen konden immers niet aangemerkt worden als geschikt voor “dual use”, voor de militaire versterking van Rusland, voor de ontwikkeling van de defensie-en veiligheidssector of voor industriële toepassing en deze goederen allesbehalve luxe waren.
Verder blijkt uit het dossier niet dat Rusland de eindbestemming van de goederen was.
De goederen waren veelal bestemd voor bedrijven in het midden- en kleinbedrijf. Veel Russische bedrijven zijn na de sancties die vanaf 2022 werden opgelegd, uitgeweken naar omringende landen in de Russische Douane-Unie. Hoewel niet valt uit te sluiten dat de goederen zijn doorverkocht aan afnemers in Rusland, is daarvoor geen bewijs. De enkele communicatie over zendingen van goederen met verschillende personen van naam bedrijf 9 en naam bedrijf 10 is daarvoor onvoldoende en levert niet het bewijs op dat de goederen daadwerkelijk in Rusland zijn beland. Voor de feiten 1 en 2 dient derhalve vrijspraak te volgen. Nu uit de communicatie over de goederen voor naam bedrijf 1 blijkt dat de goederen in Kirgizië zijn gebleven, dient vrijspraak te volgen voor dat onderdeel van feit 3.
Beoordeling Rechtbank
De verdachte heeft met zijn eenmanszaak naam bedrijf 2 als professionele marktpartij na de Russische inval in Oekraïne op 24 februari 2022 en het afkondigen van uitgebreide en verscherpte Europese sancties tegen Rusland in 2022 in de periode van 26 februari 2022 tot en met 19 juli 2023 tien zendingen met gesanctioneerde goederen (computeronderdelen en elektronica) verkocht aan bedrijven in Kazachstan (naam bedrijf 3 , naam bedrijf 4 en naam bedrijf 5), in Kirgizië (naam bedrijf 6 en naam bedrijf 7) en in Oezbekistan (naam bedrijf 8).
Het gaat om (1) goederen voor tweeërlei gebruik, te weten voor civiele en militaire doeleinden (dual-use goederen), (2) goederen en technologie, die zouden kunnen bijdragen tot de militaire en technologische versterking van Rusland en/of tot de ontwikkeling van de defensie- en veiligheidssector (3) specifieke luxe goederen en (4) goederen, die in het bijzonder zouden kunnen bijdragen tot de versterking van industriële capaciteit van Rusland.
De verdachte had voor het afkondigen van de verscherpte sanctiewetgeving tegen Rusland in 2022 met de Russische bedrijven naam bedrijf 9 en met naam bedrijf 10 handel gedreven in computers en elektronica. Hij had hiervoor handelscontacten met diverse personen die werkzaam zijn voor die Russische bedrijven, gevestigd in Moskou. De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat de bovengenoemde zes bedrijven in Kazachstan, Kirgizië en Oezbekistan dochter- of partnerbedrijven waren van naam bedrijf 9 in Rusland. De verdachte heeft ook na de uitbreiding van de sanctiewetgeving in februari 2022 veelvuldig contact gehad met de (contact)personen naam 1 , naam 2 , naam 3 , naam 4 en naam 5 die te linken zijn aan naam bedrijf 9 en/of naam bedrijf 10 in Rusland.
De verdachte werd er per e-mail op 9 maart 2022 door zijn douane-expediteur, A1 Douane Expediteurs, op gewezen dat de uit te voeren goederen mogelijk onder de Europese sanctiewetgeving vielen. Voornoemde naam 1 van naam bedrijf 9 gaf de verdachte op 7 april 2022 per e-mail de antwoorden van twee medewerkers van naam bedrijf 9 op gestelde vragen, namelijk dat alle moderne elektronische apparaten onderworpen kunnen zijn aan de Europese sancties, dat servers en DSS zeer noodzakelijke producten zijn voor zowel de overheid als de zakenwereld en dat het naam 1 dus echt zou verbazen als servers niet geraakt zouden worden door de sancties.
De contacten (e-mail, WhatsApp, Telegram en Signal) met de bovengenoemde personen van naam bedrijf 9 en naam bedrijf 10 zagen onder meer op het sturen van het bedrijfsstempel van naam bedrijf 2, (het aankopen van) domeinnamen en op de inhoud van websites voor de bedrijven van voornoemde afnemers in Kazachstan, Oezbekistan en Kirgizië. Daarbij bood de verdachte aan om teksten voor die websites te schrijven en zijn goederen in zijn database automatisch in te laden voor die websites. Verder gingen de contacten over specifieke zendingen van goederen aan voornoemde afnemers, over de afleverplaats in Rusland, over het wijzigen van facturen van die afnemers, over betalingen en over het sturen van contracten.
In het onderzoek is geen communicatie aangetroffen tussen de verdachte en de bedrijven in Kirgizië, Kazachstan of Oezbekistan over de leveringen, genoemd in de tenlastelegging.
Op grond van twee vrijwel identieke contracten over de zending van goederen van 16 juni 2022 met een factuurbedrag van € 99.080,- aan naam bedrijf 8 in Oezbekistan is gebleken dat deze goederen één op één door naam bedrijf 8 zijn doorverkocht aan naam bedrijf 9 in Rusland. In het eerste contract was naam bedrijf 2 de verkopende partij en naam bedrijf 8 de kopende partij en in het tweede contract was naam bedrijf 8 de verkopende partij en naam bedrijf 9 de kopende partij.
De verdachte heeft naar aanleiding van vragen van de Rabobank met personen van naam bedrijf 9 het contract tussen naam bedrijf 2 en naam bedrijf 8 via Photoshop vervalst door daarin achteraf de bepaling op te nemen dat de verkoop van goederen aan de Russische federatie verboden is. Hij heeft daarna dit vervalste contract per e-mail naar de Rabobank gestuurd en heeft hierin in strijd met de waarheid vermeld dat naam bedrijf 8 uit Oezbekistan en naam bedrijf 1 in Kirgizië eindgebruikers waren van de producten van naam bedrijf 2.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat de verdachte op basis van de GN-codes van de producten en bovengenoemde waarschuwingen van A1 Douane Expediteurs en naam 1 wist of in ieder geval had moeten weten dat hij sanctiegoederen verkocht en exporteerde. De verdachte heeft de tenlastegelegde goederen via levering aan bedrijven in zogenoemde uitwijklanden verkocht aan de Russische bedrijven naam bedrijf 9 en naam bedrijf 10 in Rusland en wist dat dit de (eind)bestemming van de gesanctioneerde goederen was. Hij heeft door middel van de bovengenoemde aan naam bedrijf 9 en naam bedrijf 10 gelieerde bedrijven in Kazachstan, Kirgizië en Oezbekistan de ten laste gelegde goederen geleverd, overgedragen en uitgevoerd aan naam bedrijf 9 en naam bedrijf 10.
Gelet op dit samenstel van handelen had de verdachte opzet op de tenlastegelegde gedragingen. De bovengenoemde activiteiten van de verdachte hadden tot doel hadden om bewust en opzettelijk de sanctiewetgeving te omzeilen.
Het verweer van de verdediging dat niet is vast te stellen of de goederen ook daadwerkelijk in Rusland zijn aangekomen, wordt verworpen, reeds omdat de aan de orde zijnde verbodsbepalingen van de Verordening (EU) nr. 833/2014 (gewijzigd bij Verordening (EU) 2022/328), dit niet als eis stellen.
Gelet op het bovenstaande is er voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Feit 1: het medeplegen van een overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikelen 2 en 3 van de Sanctiewet 1977, opzettelijk begaan;
Feit 2: het medeplegen van een overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikelen 2 en 3 van de Sanctiewet 1977, opzettelijk begaan;
Feit 3: valsheid in geschrift;
Feit 4: het medeplegen van opzettelijk gebruik maken en afleveren en voorhanden hebben van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Strafoplegging
Gevangenisstaf voor de duur van 450 dagen waarvan 344 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis.
Lees hier de volledige uitspraak.
Ontneming
Tegen de verdachte is ook een ontnemingsvordering aanhangig gemaakt en toegewezen tot een bedrag van € 298.310.
Lees hier de uitspraak in de ontnemingszaak.