Veroordeling rechtspersoon voor het niet voldoen aan de meldplicht van ongebruikelijke transacties

Rechtbank Amsterdam 22 april 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:2600

Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van het niet voldoen aan de meldplicht van ongebruikelijke transacties zoals beschreven in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder a, b en c beschreven transacties in de tenlastelegging zijn verjaard. Op overtreding van de Wwft staat een verjaringstermijn van zes jaar. De eerste daad van vervolging die de verjaring kan stuiten is de dagvaarding van 15 januari 2021. De feiten van voor 15 januari 2015 zijn dus verjaard. De officier van justitie is daarom niet-ontvankelijk in de vervolging voor genoemde transacties.

De officier van justitie heeft aangevoerd dat er in het dossier een brief van het Openbaar Ministerie zit met het verzoek aan de rechter-commissaris om, ten behoeve van de vervolging, regie te nemen over de zaak. Een dergelijk verzoek is een daad van vervolging en hiermee is de verjaring in 2019 gestuit.

De rechtbank stelt vast dat een verjaringstermijn van zes jaar geldt. Die verjaring kan worden gestuit - de verjaringstermijn begint dan weer opnieuw - door een daad van vervolging. De brief van 23 oktober 2019 van het functioneel parket aan de rechter-commissaris vindt de rechtbank een daad van vervolging. Met de brief betrekt de officier van justitie een rechter in het onderzoek, zodat de rechter-commissaris onderzoekswensen kan inventariseren ten behoeve van de vervolging. Met deze brief is de verjaring in 2019 gestuit waardoor het feit nu niet is verjaard. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging ervan.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit kan worden bewezen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken. Het niet melden kan niet worden toegerekend aan de rechtspersoon. Het niet doen van meldingen van ongebruikelijke transacties is een gedraging/nalaten dat niet past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon. In een beperkt aantal gevallen heeft naam bedrijf geen meldingen van ongebruikelijke transacties gedaan. Van enig belang daarbij is niet gebleken. Naam bedrijf. neemt in haar branche een voortrekkersrol aan waar het gaat om naleving van regelgeving. Zij zoekt de samenwerking op met de Belastingdienst en onderhoudt het contact. Het is hier niet misgegaan op bestuurlijk niveau, maar het is misgegaan op een niveau van een ondergeschikte functionaris naam (hierna: naam). Het gedrag van de functionaris, het niet melden, is echter niet door de rechtspersoon aanvaard. Op naam rustte als boekhouder en hoofd van de financiële afdeling een zware en verantwoordelijke taak. De accountants van naam bedrijf hadden zicht op de werkzaamheden van naam. Het algehele beeld was dat hij geschikt was voor zijn taken en hij die nauwgezet en met precisie uitoefende. Bij iemand die op en top functioneert is het in het kader van de zorgplicht voor de B.V. een te verstrekkende verplichting om het werk van naam op alle fronten (steekproefsgewijs) te controleren. Dit geldt zeker als er geen aanleiding is om dit te doen.

Het oordeel van de rechtbank

Naam bedrijf is op grond van artikel 1, onder a, van de Wwft een instelling in de zin van die wet. Op grond van artikel 16 Wwft moet zij ongebruikelijke transacties direct melden aan de Financial Intelligence Unit-Nederland (hierna: FIU). In het Uitvoeringsbesluit Wwft staat daarbij als objectieve meldindicator dat sprake is van een ongebruikelijke transactie als er sprake is van een contante transactie van €25.000 of meer. Deze transactie kan ook bestaan uit een samengestelde transactie.

De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte in de tenlastegelegde periode ten minste 6 ongebruikelijke transacties heeft verricht, omdat daarbij contante betalingen van meer dan €25.000 in ontvangst zijn genomen. Daarmee is sprake van een objectieve indicator als bedoeld in het Uitvoeringsbesluit Wwft, op grond waarvan verdachte deze transacties als ongebruikelijke transacties direct had moeten melden aan de FIU. Deze transacties betreffen veelal samengestelde transacties waarbij meerdere voertuigen aan een klant werden verkocht die gelijktijdig contant werden afgerekend. Deze transacties zijn niet direct gemeld, omdat zij pas op 6 en 7 september 2016 bij het FIU zijn gemeld.

De rechtbank is van oordeel dit het niet onverwijld melden van ongebruikelijke transacties redelijkerwijs aan verdachte moet worden toegerekend, omdat sprake is van een gedraging die tot de normale taakuitoefening van de rechtspersoon behoorde.

Gelet op het voorgaande kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk in strijd heeft gehandeld met de in artikel 16 Wwft bedoelde meldplicht.

Bewezenverklaring

  • Opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

  • Geldboete van €40.000, waarvan €20.000 voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.

In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat zij vanaf het begin volledig heeft meegewerkt aan het onderzoek.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^