Veroordeling rechtspersoon wegens toepassing onjuiste Euralcodes voor afgevoerd proceswater

Rechtbank Gelderland 14 januari 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:453

In maart 2014 is onder de naam ‘ X 1 ’ een onderzoek gestart naar de rechtspersoon bedrijf 1 en haar opvolger bedrijf 2. Uit dit onderzoek bleek dat door bedrijf 1 / bedrijf 2 afvalstoffen ingenomen werden van diverse bedrijven (ontdoeners), welke afvalstoffen zij volgens haar milieuvergunning niet mocht innemen. Er is vervolgens nader onderzoek verricht naar de afgifte van afvalstoffen door een drietal ontdoeners, waaronder het bedrijf verdachte. Hieruit is het (deel)onderzoek X 2 voortgekomen.

Achtergrond

Verdachte

In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is de onderneming verdachte. (hierna: verdachte.) met ingang van 17 december 1980, onder nummer KvK-nummer, ingeschreven, met als bezoekadres adres 1. De rechtspersoon is bij akte van 27 februari 1989 opgericht. Enig aandeelhouder sinds die datum is naam 1 en de bestuurder is naam vertegenwoordiger 1.

Bij beschikking van 15 juni 2001 is door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland een milieuvergunning verleend aan verdachte. Deze vergunning is nadien aangevuld.

Activiteiten en processen

Volgens de omschrijving in het register van de Kamer van Koophandel heeft verdachte onder meer als activiteiten raffinage van plantaardige en dierlijke oliën en vetten, recycling van plantaardige olie en vetten en het (doen) verrichten van reinigingswerkzaamheden aan onder andere riolen. Daarnaast houdt verdachte zich bezig met schoonmaken en onderhoud van tanks en silo’s en het transport en de verwerking van industrieel afval.

Een korte beschrijving van de inrichting en de processen van verdachte is als volgt. Verdachte is een inrichting waar afvalstoffen worden verwerkt. De werklocatie is gevestigd aan de adres 3. Er worden afvalstoffen als soapstocks, gums, vetten en oliën uit de agro-voedingsindustrie ingenomen met de bedoeling daaruit vetzuren / oliën terug te winnen. Het recyclingproces van plantaardige oliën en vetten is een chemisch fysisch proces. Door verwarming van de afvalstromen in ketels en door toevoeging van zwavelzuur, ontstaan drie lagen: de vetzuren / oliën, een interfaselaag (sliblaag) en een waterlaag, het proceswater. Het proceswater heeft een zuurgraad van circa 2. Aan het proceswater wordt natronloog toegevoegd waarbij de zuurgraad naar een waarde tussen 4 en 6 wordt gebracht. Het proceswater wordt op het buitenterrein van verdachte opgeslagen in tanks, waarna het als afvalstof de inrichting moet verlaten. Proceswater is vloeibaar en wordt in tankwagens afgevoerd. In het onderliggende onderzoek gaat het om de afvalstroom proceswater die door verdachte aan bedrijf 1 en/of bedrijf 2 werd afgegeven.

Proceswater

Op 23 april 2009 is door verdachte een lijst van de te accepteren en/of af te voeren afvalstoffen naar het bevoegd gezag gestuurd. Het proceswater is volgens deze lijst beschreven als:

  • benaming verdachte : proceswater,

  • euralcode: 02.03.99,

  • benaming: niet elders genoemd afval,

  • oorsprong materiaal: verwerking van plantaardige olie,

  • behandelmethode: opbulken/afvoer naar verwerker.

Op basis van de Eural (Europese Afvalstoffenlijst) wordt voor een bedrijfsafvalstof een euralcode bepaald. De voor het proceswater gehanteerde euralcode is door verdachte bepaald. Deze code dient als volgt gelezen te worden:

  • hoofdstuk 02: afval van landbouw, tuinbouw, aquacultuur, bosbouw, jacht en visserij en de voedingsbereiding en -verwerking,

  • subhoofdstuk 03: afval van de bereiding en verwerking van fruit, groente, granen, spijsolie, cacao, koffie, thee en tabak, de productie van conserven, de productie van gist en gistextract en de bereiding en fermentatie van melasse,

  • 02.03.99: niet elders genoemd afval.

Afgifte proceswater van verdachte aan bedrijf 1 en/of bedrijf 2

Tijdens de onderzoeksperiode - van 2012 tot en met 25 juni 2014 - zijn volgens de meldingen bij het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (hierna: LMA) 283 transporten van proceswater (in totaal 9.435 ton) vanaf verdachte aan bedrijf 1 en/of bedrijf 2 afgegeven. Uit het onderzoek blijkt dat bedrijf 2 op 8 juli 2013 voor het eerst een factuur aan verdachte heeft gestuurd voor het vanaf 1 juli 2013 opgehaalde proceswater. Uit de begeleidingsbrieven blijkt dat bedrijf 1 tot en met 19 juli 2013 de ontvanger en tevens locatie van bestemming was. Na 19 juli 2013 werd als ontvanger bedrijf 2 ingevuld. De locatie van bestemming bleef bedrijf 1. De procedure met betrekking tot de levering door verdachte bleef hetzelfde, alleen de naam van bedrijf 1 werd gewijzigd. In het onderzoek zijn 9 afgiften van verdachte aan bedrijf 1 en/of bedrijf 2 nader onderzocht. Hieruit blijkt het volgende:

- op 18 juni 2012 is 33.980 kg proceswater door verdachte afgegeven aan bedrijf 1 en/of bedrijf 2 waarbij op de begeleidingsbrief de euralcode 02.03.99 is vermeld;

- op 7 augustus 2012 is 35.400 kilo proceswater door verdachte afgegeven aan bedrijf 1 en/of bedrijf 2 waarbij op de begeleidingsbrief de euralcode 02.03.99 is vermeld;

- op 25 september 2012 is 35.260 kilo proceswater door verdachte afgegeven aan bedrijf 1 en/of bedrijf 2 waarbij op de begeleidingsbrief de euralcode 02.03.99 is vermeld;

- op 5 februari 2013 is 31.840 kilo proceswater door verdachte afgegeven aan bedrijf 1 en/of bedrijf 2 waarbij op de begeleidingsbrief de euralcode 02.03.99 is vermeld17;

- op 25 april 2013 is 34.520 kilo proceswater door verdachte afgegeven aan bedrijf 1 en/of bedrijf 2 waarbij op de begeleidingsbrief de euralcode 02.03.99 is vermeld;

- op 2 juli 2013 is 34.100 kilo proceswater door verdachte afgegeven aan bedrijf 1 en/of bedrijf 2 waarbij op de begeleidingsbrief de euralcode 02.03.99 is vermeld;

- op 3 maart 2014 is 34.360 kilo proceswater door verdachte afgegeven aan bedrijf 1 en/of bedrijf 2 waarbij op de begeleidingsbrief de euralcode 02.03.99 is vermeld;

- op 4 april 2014 is 32.480 kilo proceswater door verdachte afgegeven aan bedrijf 1 en/of bedrijf 2 waarbij op de begeleidingsbrief de euralcode 02.03.99 is vermeld;

- op 28 mei 2014 is 33.880 kilo proceswater door verdachte afgegeven aan bedrijf 1 en/of bedrijf 2 waarbij op de begeleidingsbrief de euralcode 02.03.99 is vermeld.

Voor de afvoer van proceswater werd €31 per ton betaald aan bedrijf 1.

Op basis van de omgevingsvergunning was bedrijf 1 bevoegd verschillende afvalstoffen uit hoofdstuk 02, 08 en 20 van de Eural te ontvangen en bewerken. Ter discussie staat echter de vraag of de gehanteerde euralcode - 02.03.99 - de juiste code was voor het proceswater dat door verdachte aan bedrijf 1 en/of bedrijf 2 werd afgegeven.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging

Verjaring

De rechtbank overweegt dat de grondslag voor het verwijt zoals ten laste gelegd wordt gevormd door artikel 10.37, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: Wm). Het gaat om een verbodsbepaling die ingevolge artikel 1a juncto artikel 2 van de Wet op de economische delicten (hierna: WED) een misdrijf oplevert voor zover zij opzettelijk is overtreden. Voor zover dit economisch delict geen misdrijf is, is het een overtreding. Gelet op de wijze waarop de tenlastelegging is opgesteld, wordt verdachte impliciet subsidiair een overtreding verweten. Op grond van artikel 70, tweede lid, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht vervalt voor alle overtredingen het recht tot strafvordering door verjaring in drie jaren.

Indien het impliciet subsidiair tenlastegelegde zou kunnen worden bewezen, is sprake van een overtreding die begaan is in de (volgens de officier van justitie te bewijzen) periode van 1 januari 2012 tot en met 25 juni 2014. Omdat ten tijde van de betekening van de inleidende dagvaarding op 8 augustus 2019 reeds meer dan drie jaren waren verstreken na de datum waarop het feit zou zijn gepleegd en niet blijkt van een daad van vervolging in die periode van drie jaren, komt de rechtbank ambtshalve tot het oordeel dat ten aanzien van het impliciet subsidiair tenlastegelegde het recht tot strafvordering is komen te vervallen door verjaring.

Het openbaar ministerie zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van de impliciet subsidiair tenlastegelegde overtreding.

Redelijke termijn

De raadsman van verdachte heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overweegt als volgt.

De redelijke termijn start op het moment waarop de verdachte de verwachting kon hebben dat tegen haar een strafvervolging zou worden ingesteld. In dit geval dient het moment van het verhoor van naam vertegenwoordiger 1 (bestuurder van verdachte.) als verdachte d.d. 19 maart 2015 als start te worden aangemerkt. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is gaan lopen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Die termijn is overschreden met 2 jaar en 9 maanden. Van bijzondere omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake. Daarom is de redelijke termijn overschreden. Dit leidt gelet op vaste rechtspraak niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, maar heeft tot gevolg dat de rechtbank hiermee bij de strafoplegging rekening zal houden.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Daartoe heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. Op basis van het proces dat bij verdachte plaatsvindt, had de euralcode van het proceswater ingedeeld moet worden onder hoofdstuk 16.10 van de Eural, te weten 16.10.01* of 16.10.02, afhankelijk van de vraag of het proceswater van verdachte al dan niet gevaarlijke stoffen bevat. Dit blijkt uit het onderzoeksrapport van het NFI van 21 oktober 2014. Bedrijf 1 was slechts bevoegd tot het binnen haar inrichting ontvangen van afvalstoffen met euralcodes die vallen onder de hoofdstukken 02, 08 en 20 van de Eural. Verdachte heeft derhalve een afvalstof afgegeven aan een niet-erkende ontvanger, hetgeen in strijd is met artikel 10.37 Wm. Verdachte had als professionele speler binnen de keten van afvalverwerking op de hoogte moeten zijn van de wet- en regelgeving, of zich daartoe op de hoogte moeten laten brengen. De onderzoeksplicht daartoe lag bij verdachte. Uit niets is gebleken dat verdachte is nagegaan welke euralcodes bedrijf 1 / bedrijf 2 mocht ontvangen. Er is sprake van voorwaardelijk opzet aan de zijde van verdachte. Het feit is gepleegd binnen de sfeer van de rechtspersoon. De strafbare gedragingen zijn de rechtspersoon dienstig geweest en het opzet kan aan de rechtspersoon worden toegerekend. Verder heeft de officier van justitie aangevoerd dat de ten laste gelegde periode aangepast dient te worden, te weten vanaf 1 januari 2012 tot en met 25 juni 2014.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het bepalen van de euralcode betreft een complexe aangelegenheid. Hoofdstuk 16 wordt pas onderzocht als binnen de systematiek geen indeling gevonden kan worden. De beoordeling van het NFI wordt betwist. Het NFI heeft de activiteiten van verdachte ten onrechte bestempeld als ‘afvalbeheer’. Gezien de aard van de activiteiten kan verdachte niet worden gekwalificeerd als pure afvalverwerker. Bovendien heeft het NFI zich niet gebaseerd op onderzoek ter plaatse, maar op de omschrijving van activiteiten van de vergunning. Die houden echter vooral verband met de opslag van andere producten in de bedrijfsvoering bij verdachte en hebben met de stroom die wordt afgezet onder euralcode 02.03.99 niets te maken. Door een andere startpositie in te nemen met betrekking tot de kwalificatie van de bedrijfsvoering van verdachte, heeft het NFI vervolgens andere stappen gezet ter bepaling van de euralcode dan volgens het gemotiveerde uitgangspunt van verdachte het geval zou moeten zijn. verdachte heeft de herkomst gevolgd van de inkomende stoffen die vallen onder hoofdstuk 02. Bij de bepaling van de euralcode door verdachte is rekening gehouden met het toevoegen van zwavelzuur en natronloog in het proces. Zij heeft weloverwogen vastgesteld dat het proceswater ingedeeld moet worden onder hoofdstuk 02 van de Eural. In de contacten met de overheid is de indruk gewekt dat deze keuze correct bevonden werd. De keuze voor de gehanteerde euralcode betreft een op zichzelf staande beoordeling aan de hand van de herkomst van de stoffen en handelwijze bij verdachte. Dat staat los van de vergunningen van de ontvangende inrichtingen. Verdachte heeft geen opzet gehad om een euralcode te kiezen die is afgestemd op de vergunningen van bedrijf 1 en bedrijf 2. Verder wordt betwist dat het proceswater een gevaarlijke afvalstof betreft. Het toevoegen van zwavelzuur en natronloog aan het proceswater, zeker in de betreffende hoeveelheden, maakt het proceswater niet tot gevaarlijke afvalstof.

Beoordeling door de rechtbank

Juridisch kader

Voor het afvoeren van afval geldt een aantal regels, onder meer genoemd in de Wm. Voor de regelgeving omtrent het afvoeren van afvalstoffen is van belang om welk type afvalstof het gaat. Gelet op het ten laste gelegde feit zijn de bepalingen inzake bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen in deze zaak relevant.

In artikel 1.1. van de Wm wordt onder afvalstoffen verstaan: alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Onder bedrijfsafvalstoffen wordt verstaan: afvalstoffen, niet zijnde huishoudelijke afvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen. Onder huishoudelijke afvalstoffen wordt verstaan afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens, behoudens voor zover het ingezamelde bestanddelen van die afvalstoffen betreft, die zijn aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen.

Onder gevaarlijke afvalstoffen worden stoffen verstaan die als zodanig staan vermeld in de Europese Afvalstoffenlijst (“Eural,” Beschikking 2000/532/EG).

In deze lijst worden door de Europese commissies verschillende categorieën afvalstoffen vermeld. In de Eural wordt via een stappenplan aan afvalstoffen een code toegekend. Hiermee kan bepaald worden of een afvalstof gevaarlijk is of niet. Alle afvalstoffen vallen onder een van de codes van de Europese afvalstoffenlijst. Indien er sprake is van een gevaarlijke afvalstof, wordt dit weergegeven met een asterisk (*) achter de code.

In artikel 10.37 van de Wm is bepaald dat het verboden is zich door afgifte aan een ander van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen te ontdoen, tenzij het gaat om afgifte aan een persoon die bevoegd is die afvalstoffen in te zamelen, ze nuttig toe te passen of te verwijderen.

Degene die zich van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen ontdoet door afgifte aan een daartoe volgens de Wm bevoegd persoon, dient de ontvanger van de afvalstoffen op basis van artikel 10.39 van deze wet een omschrijving van de aard, eigenschappen en samenstelling van de afvalstoffen te geven. Bij het vervoer van dergelijke afvalstoffen dient overeenkomstig het bepaalde in artikel 10.44 Wm een begeleidingsbrief als bedoeld in artikel 10.39 van de Wm aanwezig te zijn. Deze begeleidingsbrief dient een aantal gegevens te bevatten (artikel 10.38 Wm). Daarbij gaat het onder meer om de gebruikelijke benaming van de afvalstoffen en de voorgenomen wijze van beheer van de afvalstoffen. De gebruikelijke benaming van de afvalstoffen bestaat uit een naam en een euralcode, afkomstig uit de hiervoor genoemde Europese Afvalstoffenlijst. Gelet op de artikelen 10.38 en 10.39 Wet milieubeheer in onderling verband en samenhang bezien, is degene die zich van de afvalstoffen ontdoet degene die verantwoordelijk is voor de (juiste/volledige) invulling van de begeleidingsbrief. De juiste benaming van de afvalstoffen en de juiste voorgenomen wijze van beheer zijn van belang voor de wijze van verwerking van de afvalstof.

Afvoeren van het proceswater onder euralcode 02.03.99

Uit de vaststaande feiten volgt dat verdachte in de periode van 2012 tot en met juni 2014 in totaal 9.435 ton proceswater heeft afgegeven aan bedrijf 1 en/of bedrijf 2, waarbij op de begeleidingsbrieven telkens de euralcode 02.03.99 is vermeld.

Het NFI heeft onderzoek gedaan naar de vraag of euralcode 02.03.99 de juiste code is voor het proceswater dat door verdachte aan bedrijf 1 en/of bedrijf 2 is afgegeven. In het NFI-rapport is onder meer het volgende beschreven.

Volgens de vergunningaanvraag, de aanvulling daarop, de wijzigingen als gevolg van de Wabo en het Activiteitenbesluit, zijn de hoofdactiviteiten van verdachte aan te duiden als afvalbeheer: het verwerken en/of bewerken van reststoffen uit de voedingsindustrie. Afvalstoffen die hierbij vrijkomen, zoals het proceswater, kunnen vallen onder de Eural hoofdstuk 19 ‘Afval van installaties voor afvalbeheer, off-site waterzuiveringsinstallaties en de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water en water voor industrieel gebruik’. In de aanvraag milieuvergunning wordt het proces bij verdachte aangeduid met ‘chemische fysische splitsing’ en ‘ontwatering’ waarbij het vrijkomende afval onder paragraaf 19.02 ‘afval van de fysisch-chemische behandeling van afval’ zou kunnen vallen. Als onder hoofdstuk 19 van de Eural, met uitzondering van de 99-codes, geen geschikte code kan worden gevonden, moet in de hoofdstukken 13, 14 en 15 worden gezocht om de code voor het afval te bepalen. Als geen van deze van toepassing is, moet de bepaling van de afvalcode aan de hand van hoofdstuk 16 ‘Niet elders in de lijst genoemd afval’ gebeuren. Als de afvalstof ook niet in hoofdstuk 16 onder te brengen is, moet de code “99” (niet elders genoemd afval) worden gebruikt in het deel van de lijst dat overeenkomt met de bij de eerste stap bepaalde activiteit.

is een afvalverwerkend bedrijf dat afvalstoffen uit de voedingsmiddelenindustrie bewerkt. Hierbij komt afvalwater (ook proceswater genoemd) vrij. In de Eural is onder hoofdstuk 19 (afval van installaties voor afvalbeheer, off-site waterzuiveringsinstallaties en de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water en water voor industrieel gebruik) en specifiek onder 19.02 (afval van de fysisch-chemische behandeling van afval) gezocht. Daarbij is geen geschikte euralcode gevonden, met uitzondering van euralcodes die eindigen op ‘99’. Vervolgens is in hoofdstuk 16 (niet elders in de lijst genoemd afval) gezocht. Het proceswater van verdachte kan binnen dit hoofdstuk onder paragraaf 16.10 (waterig vloeibaar afval dat bestemd is om elders te worden verwerkt) vallen. De euralcode 16.10.01* (waterig vloeibaar afval dat gevaarlijke stoffen bevat) of 16.10.02 (niet onder 16.10.01 vallend waterig vloeibaar afval) zijn de toepasselijke euralcodes voor het proceswater van verdachte, afhankelijk van de vraag of het proceswater van verdachte al dan niet gevaarlijke stoffen bevat.

Het NFI concludeert dat de euralcode 02.03.99 niet de juiste euralcode is voor het proceswater dat vrijkomt bij het bewerken van afvalstoffen uit de voedingsmiddelenindustrie door verdachte.

Toezichthouder naam 2 heeft verklaard dat hij vanaf februari/maart 2014 toezichthouder is voor verdachte en het bedrijf alleen kent van het papieren dossier. Volgens naam 2 is verdachte een afvalverwerkend bedrijf dat afvalstromen inneemt van oliën en vetten afkomstig uit de voedingsindustrie, met de bedoeling daaruit vetzuren te recyclen ten behoeve van gebruik in veevoer. Deze afvalstromen ondergaan bij verdachte een bewerking, waarbij proceswater ontstaat. Dit proceswater moet worden afgevoerd. naam 2 is niet bekend met de samenstelling van het proceswater. Hij heeft verklaard dat het proceswater dat uit het bewerkingsproces vrijkomt bij verdachte, niet onder hoofdstuk 02 van de Eural kan worden ingedeeld. Hoofdstuk 02 is bedoeld voor afvalstoffen met als herkomst de levensmiddelen/voedingsindustrie en daar is bij dit proces geen sprake van, aldus naam 2. Hij zou het proceswater vermoedelijk indelen onder hoofdstuk 19 of hoofdstuk 16 met de euralcodes 16.10.01* of 16.10.02. De product acceptatielijst is niet compleet, nu daarop geen proceswater afkomstig van de chemisch-fysische scheiding bij verdachte staat.

Toezichthouder naam 3 heeft verklaard dat, naar zijn weten, het bevoegd gezag nooit expliciet uitspraak heeft gedaan dat het proceswater van verdachte onder hoofdstuk 02 valt. Hij kan niet beoordelen of de gehanteerde euralcode voor proceswater in relatie tot het proces van verdachte juist is. Voormalig toezichthouder naam 4 heeft verklaard dat hij met verdachte geen afspraken heeft gemaakt over de euralcodes. Hij heeft nooit specifiek controles uitgevoerd op euralcodes en heeft ook geen specifieke kennis op dat gebied. Op 6 augustus 2013 heeft hij gecontroleerd of de begeleidingsbrieven volledig waren ingevuld. Of de gegevens feitelijk in orde waren, heeft hij niet gecontroleerd.

Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de door verdachte voor het proceswater vastgestelde en gehanteerde euralcode 02.03.99 niet de juiste code is. De rechtbank baseert zich hierbij specifiek op de hiervóór weergegeven conclusies van het NFI. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van die conclusies. Het NFI heeft op inzichtelijke en navolgbare wijze verslag gedaan van de manier waarop, en op basis van welke feiten, zij tot die conclusies is gekomen. Het is de rechtbank niet gebleken, ook niet uit hetgeen ter terechtzitting van de zijde van verdachte is betoogd, dat het NFI in haar onderzoek is uitgegaan van onjuiste feiten waar het gaat om het bewerkingsproces van de afvalstromen bij verdachte, resulterend in het af te voeren proceswater. De rechtbank verenigt zich dan ook met de conclusie van het NFI dat de door verdachte gehanteerde euralcode 02.03.99 niet de juiste code is voor het proceswater en dat dit proceswater ingedeeld moet worden onder een van de genoemde codes uit hoofdstuk 16 van de Eural. Zoals besproken bij de vaststaande feiten, waren bedrijf 1 en/of bedrijf 2 slechts bevoegd verschillende afvalstoffen uit hoofdstuk 02, 08 en 20 van de Eural te ontvangen en bewerken en derhalve geen afvalstoffen die vallen onder hoofdstuk 16 van de Eural.

Het standpunt van de verdediging, dat voor het bepalen van de juiste code gekeken moet worden naar de herkomst van de bij verdachte binnenkomende afvalstromen, welke onder hoofdstuk 02 van de Eural kunnen worden ingedeeld, volgt de rechtbank niet. De afvalstromen die bij verdachte binnenkomen, ondergaan een bewerking. Deze stromen worden middels een chemisch fysisch proces bewerkt, door deze te verwarmen en daaraan zwavelzuur toe te voegen. Daarbij komt een waterlaag vrij (het proceswater), waaraan vervolgens natronloog wordt toegevoegd om de zuurgraad op te hogen. Vervolgens wordt het proceswater opgeslagen in tanks en als afvalstof afgevoerd. Bij het bepalen van de juiste euralcode, dient dan ook beoordeeld te worden onder welk hoofdstuk van de Eural het bij verdachte vrijgekomen proceswater - zijnde een afvalstof van het proces bij verdachte - valt.

Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat bewezen is dat verdachte bedrijfsafvalstoffen dan wel gevaarlijke afvalstoffen (afhankelijk van de vraag of het proceswater al dan niet gevaarlijke stoffen bevat, hetgeen uit het onderzoek niet is gebleken) heeft afgegeven aan bedrijven die niet bevoegd waren die stoffen in te zamelen, te verwerken nuttig toe te passen en/of te verwijderen.

Opzet

Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van opzettelijke overtreding van de Wm. In het economische strafrecht dient het begrip ‘opzet’ in beginsel te worden uitgelegd als ‘kleurloos opzet’. Dit betekent dat het opzet van de verdachte rechtspersoon slechts hoeft te zijn gericht op de gedraging en niet op de wederrechtelijkheid daarvan (o.m. HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT1873).

Verdachte recyclet afvalstoffen door middel van een chemisch fysisch proces, waarbij afvalstoffen - zoals het proceswater - vrijkomen die zij vervolgens moet afvoeren. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte op de hoogte moeten zijn van de geldende wet- en regelgeving dan wel zich daarvan op de hoogte moeten laten brengen. Zij had dan ook moeten nagaan in hoeverre zij de juiste euralcode gebruikte voor het afgeven van het proceswater. Dat verdachte door toezichthouders niet is gewezen op het gebruik van een onjuiste euralcode, doet hieraan niets af. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij verdachte.

Naar het oordeel van de rechtbank was er een aanmerkelijke kans dat de door verdachte gehanteerde euralcode 02.03.99 voor het afgevoerde proceswater, niet juist is, dit gezien de in hoofdstuk 02 en subhoofdstuk 02.03 van de Eural genoemde omschrijving van het afval waarop dat hoofdstuk en subhoofdstuk zien. Gelet op het bewerkingsproces van de afvalstromen bij verdachte (met toevoeging van zwavelzuur en natronloog aan de afvalstromen), zijnde het proces van herkomst, behoorde indeling onder euralcode 02.03.99 niet tot de mogelijkheden. Door onvoldoende onderzoek te doen naar de juistheid van de euralcode, behorend bij het proceswater, heeft verdachte willens en wetens deze aanmerkelijke kans aanvaard. Daarom is aan de kant van verdachte sprake geweest van - ten minste - voorwaardelijk opzet.

Rechtspersoon

Mede gelet op de criteria als genoemd in het arrest van de Hoge Raad van 23 februari 1954, NJ 1954, 378 (IJzerdraadarrest) en het arrest van de Hoge Raad van 21 oktober 2003, NJ 2006, 328 (Drijfmestarrest) kunnen de gedragingen van de medewerkers van verdachte aan verdachte. in redelijkheid worden toegerekend. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting volgt dat naam vertegenwoordiger 1 (directeur/bestuurder) en naam 5 (voormalig managing director) betrokken zijn geweest bij het gepleegde feit. De gedragingen passen in de normale bedrijfsvoering van verdachte. Bovendien heeft verdachte hierdoor kosten bespaard, daar het hanteren van een andere euralcode grote financiële gevolgen zou hebben voor verdachte. Daarmee zijn de gedragingen verdachte dienstig geweest. Verdachte heeft over de gedragingen kunnen beschikken en heeft deze aanvaard.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan in de periode van 1 januari 2012 tot en met 25 juni 2014. Nu onvoldoende is gebleken dat verdachte het feit in nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft gepleegd, zal zij worden vrijgesproken van het medeplegen daarvan.

Bewezenverklaring

  • Overtreding van een voorschrift gesteld bij art. 10.37 Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

  • Geldboete van €7.500

Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^