Veroordeling tot geldboete wegens opzettelijke overtreding van art. 13 van de Flora- en faunawet, geen schending art. 51 Sv
/Gerechtshof Amsterdam 19 september 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3760
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman verzocht de zaak terug te wijzen naar de rechtbank. Daartoe is aangevoerd dat de economische politierechter niet aan de behandeling van de strafzaak ten gronde had mogen toekomen omdat één van de personen die een kernrol vervult bij het onderzoek ter terechtzitting, te weten de raadsman van de verdachte, mr. B.J.W. Tijkotte, aldaar niet is verschenen aangezien het voorschrift van artikel 51 van het Wetboek van Strafvordering niet is nageleefd.
Het hof overweegt als volgt.
Bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het hof gebleken dat mr. Tijkotte voornoemd bij brief van 2 juli 2015 namens de verdachte verzet heeft gedaan tegen de aan verdachte opgelegde strafbeschikking. Uit het verzetschrift blijkt dat mr. Tijkotte tot indiening daarvan door de verdachte bepaaldelijk gevolmachtigd was.
Het hof stelt voorop dat indien uit enig in het dossier aanwezig stuk aan de rechter of de andere justitiële autoriteiten kan blijken dat de verdachte voor de desbetreffende aanleg is voorzien van rechtsbijstand door een raadsman, deze raadsman als zodanig behoort te worden erkend.1
Uit de wetsgeschiedenis van de Wet OM-afdoening blijkt dat voor het aanwenden van het rechtsmiddel van verzet zoveel mogelijk is aangesloten bij de reeds bestaande rechtsmiddelen in strafzaken. Uit een verzetschrift kan, evenals uit een appelakte, niet zonder meer worden afgeleid dat de advocaat die dit rechtsmiddel namens de verdachte heeft ingesteld, de verdachte ook zal bijstaan bij de daaropvolgende behandeling.2 Hierbij is van belang dat het door mr. Tijkotte ingediende verzetschrift naar de kern genomen niet meer inhoudt dan dat verzet wordt gedaan en dat de raadsman is gevolmachtigd tot indiening daarvan. Enig ander stuk waaruit volgt dat mr. Tijkotte de verdachte zal bijstaan bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg heeft het hof in het dossier niet aangetroffen.
Het voorschrift van artikel 51 van het Wetboek van Strafvordering is dus niet geschonden. Er is geen aanleiding de zaak terug te wijzen naar de rechtbank en het daartoe strekkende verzoek wordt afgewezen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat zij op 12 mei 2015 te Haarlem opzettelijk een putter, Latijnse benaming Carduelis carduelis, orde Passeriformes, familie Fringillidae, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, onder zich heeft gehad.
De verdachte heeft een putter, een beschermde inheemse diersoort, in een volière naast haar woonwagen gehouden.
Verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 250.
Lees hier de volledige uitspraak.