Veroordeling tot het meermaals onjuist en onvolledig doen van belastingaangifte door restinformatie uit een rechtshulpverzoek in een ander strafrechtelijk onderzoek
/Rechtbank Overijssel 12 september 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:3599
Verdachte heeft tweemaal door hem ontvangen dividenden niet opgegeven bij het doen van de aangifte inkomstenbelasting.
Inleiding
Het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte is gestart naar aanleiding van restinformatie uit een rechtshulpverzoek in een ander strafrechtelijk onderzoek. Deze restinformatie heeft betrekking op transactiegegevens van de rechtspersonen bedrijf en de bedrijf 2 Op de Luxemburgse bankrekening rekeningnummer van bedrijf kwamen transacties binnen met de omschrijving ‘dividend’, waarna korte tijd later vergelijkbare transactie uitgingen naar natuurlijke personen met de omschrijving ‘gift’. Het vermoeden is ontstaan dat er sprake is van financiële constructies die door bedrijf en/of de bedrijf 2 werden aangeboden, waarbij de herkomst van de gelden telkens leek te worden verhuld. Uit deze informatie bleek tevens dat er op de bankrekening van bedrijf transacties binnen zijn gekomen van Bedrijf 3.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om vrijspraak van het ten laste gelegde feit. Daartoe is het volgende aangevoerd.
Geen opzet
Verdachte heeft de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2007 en 2013 zelf ingediend. Hij heeft de van bedrijf in 2007 en van Bedrijf 4 in 2013 ontvangen giften niet vermeld in de aangiften. Dit heeft hij gedaan op advies van zijn adviseurs, adviseur van verdachte, adviseur van verdachte 2 en adviseur van verdachte 3. Hij had geen reden te twijfelen aan hun deskundigheid en mocht daarom vertrouwen op de juistheid van hun adviezen. Verdachte heeft aldus geen opzet gehad op het onjuist invullen van de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2007 en 2013.
Geen aanmerkelijk belang
De verdenking van het onjuist doen van aangifte over het jaar 2007 ziet op dividenden die via Bedrijf 3. en Bedrijf 5. naar hem zouden zijn gevloeid. Verdachte had ten aanzien van deze vennootschappen geen aanmerkelijk belang. Hij had geen aandelen in deze vennootschappen, noch had hij andere rechten. Hij hoefde hiervan derhalve geen aangifte te doen, aldus de verdediging.
Stukken van de Bedrijf 6
De verdenking van het onjuist doen van aangifte over het jaar 2013 vloeit voort uit stukken die naar aanleiding van een rechtshulpverzoek aan Cyprus van de Bedrijf 6 zijn verkregen. Uit DOC-020 en DOC-021 blijkt dat Cyprus enkel toestemming heeft gegeven de door haar via de Belastingdienst uitgewisselde informatie te gebruiken bij de strafrechtelijke vervolging van witwassen, dat niet ten laste gelegd is. Dat betekent dat de stukken van de Bedrijf 6 en de overzichten die op basis van die stukken zijn opgesteld, uitgesloten dienen te worden van het bewijs.
Het oordeel van de rechtbank
De stukken van de Bedrijf 6
De rechtbank overweegt dat in het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte geen rechtshulpverzoek aan Cyprus is gedaan. DOC-021 betreft een verzoek in een ander onderzoek. De stukken van de Bedrijf 6 betreffen restinformatie uit dat andere onderzoek, ten aanzien waarvan de officier van justitie toestemming heeft gegeven deze in de strafzaak tegen verdachte te gebruiken. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadslieden en acht de stukken van de Bedrijf 6 bruikbaar voor het bewijs.
De feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van redengevende feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen zijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
2007
In de periode januari 2007 tot en met juni 2007 is een totaalbedrag van € 130.000 overgemaakt van de bankrekening van Bedrijf 3. (hierna: Bedrijf 3 ) naar de bankrekening van bedrijf (hierna: bedrijf ). De eerste overboeking werd omschreven als ‘dividend bij Bedrijf 3.’. De overgeboekte bedragen werden kort daarna contant opgenomen van de rekening van bedrijf. Bij de eerste contante opname werd de omschrijving ‘payment order for verdachte ’ meegegeven. De tweede opname werd omschreven als ‘gift’. Daarnaast werd een bedrag van € 219.392,55 contant opgenomen vanaf de bankrekening van Bedrijf 3. Verdachte was ultimate beneficial owner en had in die hoedanigheid de beschikking over de Luxemburgse bankrekening van Bedrijf 3 en had een volledige bevoegdheid voor de (financiële) bedrijfsvoering van Bedrijf 3. In totaal is in 2007 door verdachte een bedrag van € 348.992,55 contant opgenomen.
2013
In 2018 is bij een doorzoeking bij de heer adviseur van verdachte 2 een document aangetroffen waarin een opnieuw opgezette structuur ten behoeve van verdachte wordt beschreven (door betrokkenen intern de SBS7-structuur genoemd). Deze structuur houdt in dat de aandelen van de onderneming Bedrijf 7. worden overgedragen aan Bedrijf 8, dat verdachte minder dan 5% aandelen in de Bedrijf 4. ontvangt en dat verdachte bij Bedrijf 4. een Letter of Wishes kan indienen.
Verdachte is met ingang van 26 juni 2007 directeur van Bedrijf 8. en Bedrijf 9. Bedrijf 9 was aandeelhouder van Bedrijf 8.
Op 8 september 2013 heeft verdachte aan Bedrijf 4. verzocht om aan verdachte een gift van € 220.000 te verstrekken. Dit verzoek is gebaseerd op de eerder genoemde Letter of Wishes ten gunste van verdachte. In het document Minutes of electronically held board meeting of Bedrijf 4 van 12 september 2013 wordt dit verzoek genoemd en wordt vermeld dat het verzoek gehonoreerd kan worden, omdat er voldoende fondsen beschikbaar zijn uit dividend.
Bedrijf 8 heeft op 13 september € 220.000 aan de onderneming Bedrijf 7. overgemaakt met de omschrijving ‘dividend’. Verdachte was de ultimate beneficial owner van Bedrijf 7.
Op 23 september 2013 is een bedrag van € 220.000,08 overgemaakt op een bankrekening van verdachte, met als omschrijving ‘gift distribution’.
Aangiften inkomstenbelasting 2007 en 2013
In de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2007 en 2013 heeft verdachte geen inkomen uit aanmerkelijk belang opgegeven.
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert op basis van de hiervoor uiteengezette feiten en omstandigheden dat verdachte heeft doen voorkomen dat hij in Nederland niet belastbare giften uit het buitenland (2007, de Bedrijf 3 -structuur) respectievelijk dividenden uit aandelen die hij in box 3 bezat (2013, de SBS7-structuur) ontving, terwijl deze bedragen daadwerkelijk dividenden betroffen uit zijn ondernemingen, waarin hij een aanmerkelijk belang had. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2007 en 2013 onjuist en onvolledig heeft gedaan, waardoor telkens te weinig belasting is geheven.
Opzet
Tot slot staat de rechtbank voor de vraag of verdachte opzet heeft gehad op het onjuist en onvolledig doen van de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2007 en 2013.
Voor zover verdachte een beroep heeft willen doen op rechtsdwaling neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte heeft aangevoerd dat hij mocht vertrouwen op de deskundigheid van de door hem ingeschakelde adviseurs.
Bij de beoordeling van dit verweer betrekt de rechtbank het arrest van de Hoge Raad van 26 februari 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC0813). In dit arrest overweegt de Hoge Raad:
‘Voor het slagen van een beroep op dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit, is vereist dat aannemelijk is dat een verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Daarvan kan sprake zijn indien de verdachte is afgegaan op het advies van een persoon of instantie aan wie of waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat de verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid van het advies mocht vertrouwen. Bij de beoordeling van een daartoe strekkend verweer kunnen verschillende aspecten van belang zijn, waaronder in een geval als het onderhavige:
- de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de adviseur;
- de specifieke deskundigheid van de adviseur;
- de complexiteit van de materie waarover advies wordt ingewonnen;
- de precieze inhoud van de adviezen.’
Verdachte heeft verklaard dat hij ten aanzien van de aangifte over 2007 gehandeld heeft op advies van adviseur van verdachte van het Bedrijf 11. De precieze inhoud van deze adviezen is echter niet duidelijk geworden en op geen enkele wijze met stukken onderbouwd. De rechtbank kan de inhoud van de adviezen daardoor niet toetsen, hetgeen betekent dat het beroep op rechtsdwaling niet kan slagen.
Verdachte leidde de dividenden van Bedrijf 3. via Luxemburg weg en liet de dividenden vervolgens als gift weer aan zichzelf uitkeren. Het kan derhalve niet anders zijn, dan dat voor verdachte duidelijk was dat de giften (2007) resp. box 3 dividenden (2013) die hij ontving, gemaskeerde uit eigen onderneming afkomstige dividenduitkeringen waren. Daarmee had hij opzet op het onjuist en onvolledig doen van aangifte voor de inkomstenbelasting. De hele structuur van vennootschappen diende geen enkel ander doel dan de werkelijke aard van de transacties aan het oog van de Belastingdienst te onttrekken. De rechtbank verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
Geldboete van € 150.000.
Lees hier de volledige uitspraak.