Veroordeling tot taakstraf van 100 uur voor het plegen van faillissementsfraude
/Rechtbank Overijssel 14 september 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:3516
Verdachte heeft faillissementsfraude gepleegd door goederen te onttrekken aan de boedel van zijn vennootschappen. Hij heeft een Chrysler Grand Voyager, toebehorende aan de vennootschap overgeschreven naar zijn privévermogen, zonder dat blijkt dat daarvoor betaald is. Ook heeft hij de inventaris van een van de vennootschappen zonder tegenprestatie aan de boedel onttrokken en overgeheveld naar zijn opvolgende onderneming. Doordat verdachte zijn administratie niet volledig heeft gevoerd, bewaard en aangeleverd, heeft de curator niet goed zicht kunnen krijgen op activa in de boedel waardoor de rechten van de schuldeisers verkort zijn. Bovendien heeft verdachte gedurende een periode geweigerd om inlichtingen aan de curator te verstrekken.
Verdenking
De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: schuldeisers van zijn failliet verklaarde besloten vennootschappen heeft benadeeld door goederen te onttrekken uit de boedel;
feit 2: (ter benadeling van schuldeisers) geen (volledige) administratie heeft gevoerd en/of bewaard van zijn failliet verklaarde besloten vennootschappen;
feit 3: geen gehoor heeft gegeven aan oproepen van de curator om inlichtingen te verstrekken ten aanzien van zijn failliet verklaarde vennootschappen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle (primair) ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van al het tenlastegelegde. Verdachte heeft zijn aandelen in bedrijf 2 B.V. en bedrijf 1 B.V. op 20 januari 2015 verkocht. Vanaf die datum was hij formeel geen bestuurder meer en ook had hij geen bemoeienis met de B.V.’s als feitelijk of indirect bestuurder. Er is vanaf die datum ook geen sprake van medeplegen. Verdachte heeft een algemene volmacht verstrekt aan medeverdachte, die zich vervolgens naar buiten presenteerde als vertegenwoordiger van de B.V.’s. Verdachte had op geen moment het vermoeden dat de bedrijven niet meer levensvatbaar waren of dat een faillissement onafwendbaar was. Dit blijkt alleen al uit het feit dat hij medeverdachte had ingeschakeld om de bedrijven te saneren. Van benadeling van schuldeisers is derhalve geen sprake geweest. Het voertuig en de goederen die verdachte uit de boedel van zijn bedrijven heeft gehaald, zijn rekening courant verrekend. Verdachte heeft bovendien een aantal vorderingen met privégeld voldaan en had derhalve een vordering op de rechtspersonen. Ook dat is een contra-indicatie voor een te verwachten faillissement.
Ten aanzien van het tweede feit moet worden vastgesteld dat verdachte wel een administratie voerde. Uit de verklaring van medeverdachte blijkt immers dat er administratie is overgedragen. Het dossier bevat onvoldoende bewijs voor opzet op benadeling van schuldeisers, ook niet vanwege de verkoopprijs van de aandelen, omdat medeverdachte verdachte voorhield dat de B.V.’s voldoende levensvatbaar waren.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de tenlastegelegde feiten 1, 2 primair en 3 heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Feitelijk/indirect bestuurder
Verdachte was bestuurder van de rechtspersonen bedrijf 2 B.V. (sinds 2006) en bedrijf 1 B.V. (sinds 2010) (hierna: bedrijf 2 en bedrijf 1). Omdat de B.V.’s in 2014 in financieel zwaar weer verkeerden, schakelde verdachte hulp in van medeverdachte. Op 4 juni 2014 heeft verdachte een brief gestuurd naar verhuurder naam 2 dat hij een adviseur heeft aangesteld die zijn belangen zal behartigen. Medeverdachte stuurde op 23 juni 2014 een brief aan naam 2 dat hij in verband met de financiële problemen binnen bedrijf 2 en bedrijf 1, het crediteurenbeheer en alle correspondentie hieromtrent over had genomen. Op 22 september 2014 heeft verdachte een volmacht verleend aan medeverdachte om als gemachtigde “onze zaken te regelen en te behartigen betreffende de reorganisatie van ons bedrijf”. Op 20 januari 2015 heeft verdachte het bestuurderschap en de aandelen van bedrijf 2 en bedrijf 1 voor €1 overgedragen aan naam 1. Verdachte had daarna geen bemoeienis meer met bedrijf 2 en bedrijf 1, ook niet als feitelijk of indirect bestuurder. Medeverdachte had de vertegenwoordiging van beide bedrijven op zich genomen en was betrokken bij de verkoop van de aandelen. Verdachte was niet aanwezig bij de overdracht van de BV’s bij de notaris en ook niet bij de overdracht van de administratie aan naam 1. Nergens blijkt uit dat verdachte na overdracht van de aandelen aan naam 1 nog betrokken was bij de bedrijfsvoering. De rechtbank stelt vast dat verdachte als bestuurder van bedrijf 2 en bedrijf 1 kan worden aangemerkt in de periode van 1 juni 2014 tot en met 20 januari 2015, maar niet in de periode daarna. bedrijf 2 is op 7 april 2015 en bedrijf 1 op 16 juni 2015 failliet verklaard.
Wetenschap van het aanstaande faillissement.
In de zomer van 2014 heeft verdachte contact gezocht met medeverdachte omdat het bedrijf financieel in zwaar weer verkeerde. Op 4 juni 2014 stuurde hij verhuurder naam 2 een brief waarin hij stelde dat hij een adviseur had aangesteld. Er lag in die periode beslag op de Crysler Voyager. Ook was er een geschil met de verhuurder van het bedrijfspand. Verdachte heeft gesteld dat de vennootschappen ook een tegenvordering zouden hebben, doch moest er rekening mee houden dat er, na verrekening van deze toen nog niet vastgestelde vordering, een bedrag aan schuld voor de vennootschappen zou resteren.
Op 13 augustus 2014 heeft medeverdachte een brief aan de crediteuren van de vennootschappen verstuurd met onder andere de volgende tekst:
Op verzoek van bedrijf 2 B.V./ bedrijf 1 B.V., verder te noemen cliënte, hebben wij de financiële situatie van de onderneming doorgelicht, zoals eerder al aan u meegedeeld. N.a.v. hiervan het volgende;
De totale schuldpositie bedraagt ca. €300.000. Er is geen activa in de onderneming en de stand van de debiteuren nihil.
In diezelfde brief is een akkoord aangeboden van uitkering van 10% aan de concurrente crediteuren en 20% aan de preferente crediteuren tegen finale kwijting en werd vermeld dat daarmee het maximale zou worden bereikt. Er was dus toen al sprake van meerdere schuldeisers. Bovendien dreigde er, zo heeft verdachte ter zitting verklaard, het risico van een volgend beslag op de Chrysler, reden voor verdachte om de auto en de inventaris van de vennootschappen in september en oktober 2014 over te hevelen naar andere (rechts)personen. Daarnaast is relevant dat verdachte zijn aandelen in de vennootschappen in januari 2015 verkocht voor €1 aan naam 1. Voor het op naam zetten van de vennootschappen heeft naam 1 €950 ontvangen vanaf de bankrekening van bedrijf 1.
Uit voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte vanaf in ieder geval 4 juni 2014 wist dat er een faillissement voor de vennootschappen dreigde en dat deze dreiging, ondanks de inspanningen van medeverdachte, is blijven bestaan. Deze dreigende faillissementen zijn ook daadwerkelijk uitgesproken.
Feit 1
De Chrysler Grand Voyager met kenteken was in eigendom bij bedrijf 2. Het kenteken stond op naam van de B.V. Op 19 september 2014 heeft verdachte de auto onder zich genomen als privébezit en het kenteken op zijn naam gezet. Verdachte heeft daarover ter terechtzitting verklaard dat een schuldeiser beslag had gelegd op de auto en hij zowel de vordering van de schuldeiser als de waarde van de auto met privégeld heeft betaald, zodat er niet opnieuw beslag kon worden gelegd. De rechtbank leidt uit deze verklaring af dat verdachte meerdere schulden had en vrees had voor beslagleggingen door schuldeisers.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit het dossier echter niet gebleken dat tegenover de onttrekking van de auto een betaling door verdachte heeft gestaan. Ook de ter terechtzitting overgelegde lijst met transacties biedt daarvoor onvoldoende steun.
De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte de auto aan de boedel heeft onttrokken zonder de waarde van die auto in te brengen in die boedel en dat hij, wetende dat er meerdere schuldeisers waren, daarmee deze (toekomstige) schuldeisers zou benadelen.
De curator heeft aangifte gedaan en verklaard dat verdachte op 20 november 2014 een nieuwe B.V. heeft opgericht, te weten bedrijf 3 B.V. De activa van bedrijf 2 en bedrijf 1 zijn overgedragen aan bedrijf 3 B.V. Uit het dossier blijkt niet, behalve uit de eigen verklaring van verdachte, dat er enig bedrag is betaald voor deze activa en een administratie over deze transactie ontbreekt. Ondanks dat er geen administratie is ten aanzien van de goederen, blijkt het te gaan om parket, verlichting, gordijnen, schilderijen en rollen vloerbedekking.
Omdat niet blijkt dat bedrijf 3 B.V. heeft betaald voor de goederen, oordeelt de rechtbank dat deze activa van bedrijf 2 en bedrijf 1 aan de vennootschappen c.q. de boedel zijn onttrokken, terwijl verdachte wist dat er meerdere schuldeisers waren en hij daarmee deze (toekomstige) schuldeisers zou benadelen.
Feit 2
Verdachte heeft verklaard dat hij de administratie heeft overgedragen aan medeverdachte en dat hij geen kopie heeft gemaakt. Medeverdachte heeft de administratie vervolgens overgedragen aan naam 3 op het station Zwolle. Naam 1 was daarbij aanwezig. Het zou zijn gegaan om twee of drie mappen. De persoon die op het moment van faillissement als bestuurder van de vennootschappen geregistreerd stond, mevrouw naam 4, stelt dat zij niets met de vennootschappen van doen heeft of heeft gehad. Zij is mogelijk slachtoffer geworden van identiteitsfraude. Uit de registers van de Kamer van Koophandel blijkt dat naam 1 de aandelen in bedrijf 2 en bedrijf 1 aan naam 4 heeft overgedragen en dat op 9 maart 2015 verhuizing van de vennootschappen is doorgegeven van het adres van naam 4 naar de adres 2. Uit de aangifte van de curator en de faillissementsverslagen van 3 april 2019 blijkt ook dat er geen boekhouding is en dat de bestuurder niet reageert op verzoeken en sommaties tot het verstrekken van de administratie. De jaarrekeningen over de jaren 2011, 2012 en 2013 zijn gedeponeerd op 17 september 2014.
Deze rechtbank, team kanton en handelsrecht, heeft in haar civiele vonnis van 14 juni 2017 het volgende overwogen:
“4.4.6 Anders dan verdachte meent, kan hij zich als overdragende bestuurder van bedrijf 2 en bedrijf 1 niet bevrijdend op beroepen dat de administratie kennelijk na de aandelenoverdracht in ongerede is geraakt. Gelet op het gestelde overlaten van het feitelijk bestuur aan medeverdachte en gezien het feit dat verdachte ermee bekend was dat hij de jaarrekeningen 2010 tot en met 2012 van bedrijf 1 en de jaarrekeningen 2011 en 2012 van bedrijf 2 te laat heeft gepubliceerd, waardoor hij er rekening mee diende te houden dat hem een verwijt van kennelijk onbehoorlijk bestuur kon worden gemaakt, had het in het bijzonder op zijn weg gelegen om een kopie/back-up van de volledige administratie te maken, alvorens die administratie uit handen te geven. Die van verdachte te vergen zorgvuldigheid geldt te meer nu hij de aandelen in zowel bedrijf 2 als bedrijf 1 heeft verkocht voor €1 aan een voor hem onbekende persoon naam 1 met wie hij geen inhoudelijk overleg heeft gehad over diens achtergrond en diens mogelijkheden en plannen met deze vennootschappen, daarnaast van verkoop van die aandelen geen afzonderlijke koopovereenkomsten zijn opgesteld en verdachte naar zijn zeggen niet betrokken is geweest bij de levering van de aandelen, anders dan met de ondertekening van een volmacht daartoe, en ook alles aangaande die verkoop heeft overgelaten aan medeverdachte.
Aangezien het vaststaat dat de curator geen boekhouding van bedrijf 2 en/of bedrijf 1 heeft aangetroffen en van verdachte verwacht had mogen worden dat hij over een kopie daarvan zou blijven beschikken en verdachte geen (kopie van) de administratie van bedrijf 2 en bedrijf 1 aan de curator ter beschikking heeft gesteld volgt daaruit dat (ook) verdachte niet heeft voldaan aan voormelde boekhoudplicht. Ook in zoverre is sprake van een onbehoorlijke taakvervulling van verdachte als bestuurder van bedrijf 2 en bedrijf 1 ”.
Ter terechtzitting van 2 september 2021 heeft verdachte verklaard dat hij de financiële vergoeding betreffende de overdracht van de auto Chrysler en ook betreffende de overdacht van de roerende goederen van de vennootschappen aan zijn nieuw opgerichte onderneming bedrijf 3 BV heeft voldaan maar dat dit niet meer kan worden bewezen door het overleggen van de boekhouding.
Dat er in de tenlastegelegde periode geen (volledige) administratie is gevoerd en bewaard zoals bedoeld in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, staat op grond van bovenstaande vast.
Om te kunnen spreken van bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers is vereist dat ‘het faillissement met een redelijke mate te voorzien was”. Het komt erop neer dat er ten tijde van het verzuim in het voldoen aan de administratieve verplichtingen tenminste een aanmerkelijke kans op een faillissement moet zijn geweest en dat verdachte dat wist en op de koop toenam. De overwegingen gelden ook hier en kunnen hier als herhaald worden beschouwd. In het zicht daarvan heeft verdachte zijn administratieve verplichtingen niet heeft nageleefd, de onvolledige administratie niet bewaard en deze evenmin tevoorschijn gebracht waardoor de rechten van schuldeisers zijn verkort.
Gelet op de bovenstaande beschreven handelingen door verdachte en medeverdachte en de op hen rustende verantwoordelijkheden in de aanloop naar de faillissementen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten.
Feit 3
De curator heeft geen administratie ontvangen van de failliete vennootschappen, ondanks verzoeken daartoe. De curator heeft bij de rechter-commissaris op 11 september 2020 verklaard dat verdachte hem doorverwees naar medeverdachte en geen inlichtingen verstrekte. Verdachte is pas in een laat stadium bij de curator op kantoor gekomen en heeft vanaf dat moment medewerking verleend. Verdachte heeft daarover ter terechtzitting verklaard dat de curator hem inderdaad benaderd heeft, maar dat hij de curator naar medeverdachte heeft doorverwezen, omdat die in verdachtes optiek verantwoordelijk was. Uit die beide verklaringen blijkt dat verdachte heeft geweigerd inlichtingen te verstrekken en niet is verschenen op oproepen van de curator.
Bewezenverklaring
feit 1: als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrokken heeft, meermalen gepleegd;
feit 2: medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldaan heeft of niet voldoet aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld;
feit 3: zonder geldige reden opzettelijk wegblijven en weigeren de vereiste inlichtingen te geven, terwijl hij in staat van faillissement is verklaard en wettelijk verplicht is tot het geven van inlichtingen, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
Taakstraf van 100 uur.
Lees hier de volledige uitspraak.