Veroordeling voor bijstandsfraude: Lange duur tot vervolging werd opgestart en (proces)houding verdachte wegen in strafmatigende zin mee

Rechtbank Midden-Nederland 14 maart 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:1054

De verdachte betreft een natuurlijke persoon die gedurende een periode van bijna vijf jaar inkomsten uit schilderwerkzaamheden niet opgeeft aan de gemeente. De verdachte ontvangt in deze periode een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. De zaak komt aan het licht na anonieme meldingen van buurtbewoners.

Tenlastelegging

De verdachte wordt verweten dat hij tussen 24 december 2015 en 9 november 2020 te Almere opzettelijk heeft nagelaten de gemeente Almere in te lichten over inkomsten uit schilderwerkzaamheden. Deze gegevens zijn van belang voor de vaststelling van het recht op of de hoogte van zijn bijstandsuitkering. Daarmee handelt hij in strijd met artikel 17 van de Participatiewet.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Volgens het Openbaar Ministerie verricht de verdachte tot 20 augustus 2020 schilderwerkzaamheden waarvan hij inkomsten ontvangt, zonder hiervan melding te maken bij de uitkeringsinstantie. De officier vordert een taakstraf van 120 uur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar.

Standpunt van de verdediging

De raadsman betoogt dat verdachte niet gedurende de gehele tenlastegelegde periode schildert, en wijst op onderbrekingen in de activiteiten. Daarnaast voert hij aan dat werkzaamheden voor de stichting van verdachte reeds bij de gemeente bekend zijn en geen op geld waardeerbare tegenprestatie opleveren. De verdediging verzoekt om vrijspraak voor dit deel van de tenlastelegging. Tevens wordt verzocht rekening te houden met de lange duur tot het begin van de vervolging, alsmede met de verslavingsproblematiek en gezondheid van de verdachte.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte stelselmatig inkomsten uit schilderwerkzaamheden verzwijgt voor de gemeente, met als gevolg dat hij een hogere uitkering ontvangt dan waar hij recht op heeft. De rechtbank acht niet bewezen dat de werkzaamheden voor de stichting eveneens onder de inlichtingenplicht vallen, nu deze reeds bekend zijn bij de gemeente en geen directe financiële tegenprestatie opleveren. Verdachte wordt daarom voor dit onderdeel vrijgesproken. De verklaring van verdachte en de inhoud van het proces-verbaal vormen de basis voor de bewezenverklaring.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tussen 24 december 2015 en 9 november 2020 in Almere opzettelijk geen melding maakt van inkomsten uit schilderwerkzaamheden, terwijl hij weet dat deze informatie van belang is voor de vaststelling van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet.

Strafoplegging

De rechtbank veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 120 uur. Daarnaast legt zij een gevangenisstraf van één maand op, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

De rechtbank neemt in strafverzwarende zin in overweging dat de fraude langdurig is gepleegd en het vertrouwen in het sociale zekerheidsstelsel schaadt. Strafmatigend werkt dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven, kampt met een verslavingsverleden waar hij actief aan werkt, en dat hij voor het eerst met justitie in aanraking komt. Ook de lange duur tot aanvang van de strafvervolging wordt strafmatigend meegewogen. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op alle omstandigheden, niet passend.

Lees hier de volledige uitspraak.

Share
Print Friendly and PDF ^