Veroordeling voor feitelijk leidinggeven aan belastingsfraude restaurant (niet afdragen loonbelasting, niet doen aangiftes)

Rechtbank Overijssel 24 juli 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:2877

De rechtbank stelt vast dat Verdachte naast en in samenwerking en samenspraak met Medeverdachte, als formeel en feitelijk leidinggevende, een belangrijke, namelijk eveneens een feitelijk leidinggevende, rol vervulde in de bedrijfsvoering van Bedrijf 1 BV. De rechtbank is van oordeel dat Verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de door Bedrijf 1 BV gepleegde verboden gedragingen.

Achtergrond

Op 22 april 2015 is Bedrijf 1 BV opgericht, met Bedrijf 2 BV als bestuurder. Bedrijf 2 BV had een belang van 50% in Bedrijf 1 BV. Enig aandeelhouder en bestuurder van het eveneens op 22 april 2015 opgerichte Bedrijf 2 BV is Medeverdachte.

Bedrijf 1 BV exploiteerde het restaurant Bedrijf 1. Nadat op 19 juli 2019 een zogeheten turbo-liquidatie en daarmee samenhangende ontbinding van de vennootschap per medio maart 2019 na verzet van de aandeelhouders Bedrijf 3 BV en Bedrijf 4 BV met elk een belang in Bedrijf 1 BV van 25% teniet is gedaan, is Bedrijf 1 BV op 5 november 2019 in staat van faillissement verklaard.

Aanleiding onderzoek

De Belastingdienst heeft vastgesteld dat vanaf 2016 Bedrijf 1 BV op aangifte af te dragen loonheffing niet heeft voldaan. De Belastingdienst heeft in 2019 een insolventieonderzoek gestart. Op initiatief van de Belastingdienst is Bedrijf 1 BV op 4 november 2019 failliet verklaard. De curator heeft kassabonnen en contantbonnen over het jaar 2018 gekregen van de boekhouder van Bedrijf 1 BV. Onderzoek door de Belastingdienst op basis van de bonnen leidde tot het vermoeden dat onjuiste bedragen zijn opgegeven in de aangiften loonbelasting en het vermoeden dat privé-uitgaven vanuit Bedrijf 1 BV niet zijn opgegeven als inkomsten in de aangifte inkomstenbelasting.

Op 22 april 2020 is besloten om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen tegen Bedrijf 1 BV, Bedrijf 2 BV, Medeverdachte en Verdachte.

Het onderzoek naar Bedrijf 1 BV is stopgezet vanwege haar faillissement.

Het onderzoek naar Bedrijf 2 BV is stopgezet omdat die rechtspersoon is ontbonden en met ingang van 1 januari 2020 is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn en dat per die datum de door haar gedreven onderneming is overgedragen aan Bedrijf 5 BV. Van deze vennootschap was Verdachte vanaf de oprichting op 23 mei 2019 directeur. Tot 31 januari 2020 was hij ook enig aandeelhouder van deze vennootschap. In die hoedanigheid is Verdachte per die datum opgevolgd door de stichting. Nadat de heren Getuige 1 en naam 1 als secretaris onderscheidenlijk penningmeester waren teruggetreden, was Verdachte vanaf 31 januari 2020 enig bestuurder van deze stichting.

Verdachte en Medeverdachte worden ervan verdacht feitelijk leiding te hebben gegeven aan Bedrijf 1 BV. Zij worden er ook van verdacht dat zij privé-uitgaven en inkomsten uit de Bedrijf 1 BV niet hebben opgegeven in de aangifte Inkomstenbelasting. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek heeft op 30 augustus 2021 een doorzoeking plaatsgevonden in het pand waarin restaurant Bedrijf 1 gevestigd is en in het daarboven gelegen woongedeelte waar Verdachte op dat moment woonachtig was. Tijdens de doorzoeking is een stroomstootwapen aangetroffen.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen verklaard.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Verdachte heeft ter terechtzitting evenwel ontkend dat hij wist dat namens Bedrijf 1 BV onjuiste aangiften loonbelasting werden ingediend en dat hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.

Wat betreft feit 2 heeft Verdachte verklaard dat hij niet wist dat de Belastingdienst aanslagen loonbelasting had verzonden aan Bedrijf 1 BV.

De raadsvrouw heeft ten aanzien van de feiten 3 en 4 bepleit dat Verdachte geen salaris ontving en dacht dat hij daarom geen aangifte inkomstenbelasting hoefde te doen. Daarnaast verkeerde Verdachte in de veronderstelling dat de boekhouder aangifte deed, aldus de raadsvrouw.

De raadsvrouw heeft zich tot slot ook ten aanzien van feit 5 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Het oordeel van de rechtbank

Feit 1 (aangifte loonbelasting)

Aangiften loonbelasting en premie volksverzekeringen

In de periode van 22 april 2015 tot en met 5 november 2019 kwamen de aangiften loonheffing ten behoeve van Bedrijf 1 BV elektronisch binnen bij de Belastingdienst. De aangiften zijn namens Bedrijf 1 BV ingediend door Bedrijf 6 BV (hierna: Bedrijf 6) in vestigingsplaats.

Onjuistheid aangiften

In de aangiften loonheffing voor de periode mei 2015 tot en met september 2019 is per jaar aangifte gedaan voor maximaal zeven werknemers. Gedurende de gehele periode zijn in totaal twaalf verschillende werknemers opgegeven in de aangiften loonheffing bij de Belastingdienst. Uit onderzoek naar urenbriefjes en getuigenverhoren blijkt echter dat gedurende die periode 99 personen hebben gewerkt bij het restaurant, voor wie geen aangifte loonheffing is gedaan. De betreffende werknemers kregen contant betaald vanuit de kassa. Het niet opnemen van alle werknemers in de aangiften loonheffing betekent dat er een onjuist belastbaar bedrag wordt opgegeven en strekt ertoe dat te weinig belasting wordt geheven.

Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat namens Bedrijf 1 BV in de ten laste gelegde periode een te laag, en dus onjuist, bedrag aan loon in de elektronische ingediende aangiften is opgegeven.

Toerekening aan Bedrijf 1 BV

Bedrijf 1 BV is een rechtspersoon, als bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht. Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is de beantwoording van de vraag of een verboden gedraging – die door een natuurlijk persoon is verricht – redelijkerwijs aan een rechtspersoon kan worden toegerekend afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de verboden gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of deze gedraging is verricht in de sfeer van die rechtspersoon. Van zo een gedraging is sprake als zich één of meer van de volgende omstandigheden voordoen:

  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;

  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;

  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het uitgeoefende bedrijf;

  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikking of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.

Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet doen van aangiften loonbelasting in redelijkheid aan Bedrijf 1 BV worden toegerekend. Het doen van dergelijke aangiften past immers binnen de normale bedrijfsvoering van Bedrijf 1 BV. Bovendien is de gedraging dienstig geweest aan Bedrijf 1 BV, omdat Bedrijf 1 BV daardoor minder loonbelasting heeft afgedragen dan waartoe zij gehouden was. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de gedraging, het indienen van onjuiste aangiften loonbelasting, plaatsvond in de sfeer van Bedrijf 1 BV en daarom redelijkerwijs aan Bedrijf 1 BV kan worden toegerekend. Dit betekent dat Bedrijf 1 BV kan worden aangemerkt als pleger van het ten laste gelegde.

Opzet van Bedrijf 1 BV op het doen van onjuiste aangiften loonbelasting

De rechtbank stelt voorop dat onder bepaalde omstandigheden het opzet van een natuurlijk persoon aan een rechtspersoon kan worden toegerekend. Voor het opzet van een rechtspersoon is echter niet vereist dat komt vast te staan dat de namens of ten behoeve van die rechtspersoon optredende natuurlijke personen met dat opzet hebben gehandeld. Het opzet van een rechtspersoon kan onder omstandigheden bijvoorbeeld ook worden afgeleid uit het beleid van de rechtspersoon of de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon.

De rechtbank zal voor de beoordeling van het opzet bij de rechtspersoon allereerst ingaan op de rol van Verdachte binnen Bedrijf 1 BV.

Ter zitting van 10 juli 2023 heeft Verdachte verklaard dat hij geen zeggenschap had over het personeel en geen loonbetalingen deed aan het personeel. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring wordt weerlegd door de inhoud van het dossier. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

Verdachte heeft in verhoren bij de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst zelf verklaard dat de lonen van parttime personeel contant werden uitbetaald, door hem of Medeverdachte, waarna vervolgens het urenbriefje werd afgetekend en opgeborgen in een map. Deze verklaring wordt bevestigd door de bedrijfsleider, Getuige 2.

De rechtbank overweegt voorts dat uit het dossier naar voren komt dat er geen taakverdeling was tussen Verdachte en Medeverdachte wat betreft de administratie. De administratie werd in tassen naar de boekhouder gebracht, zo heeft Verdachte verklaard. Er werd volgens Verdachte geen kasadministratie bijgehouden bij Bedrijf 1 BV. Verdachte wist dat niet van alle parttime medewerkers de gegevens zijn doorgegeven aan boekhouder Getuige 1. Hij weet niet wat de reden is dat niet alle gegevens zijn doorgegeven. Verdachte heeft verder verklaard dat hij samen met Medeverdachte Bedrijf 1 BV heeft geleid. Ter zitting van 10 juli 2023 heeft Verdachte de personeelsadministratie omschreven als ‘een chaos’.

Evenzeer betrekt de rechtbank hierbij dat Medeverdachte tegenover de FIOD heeft verklaard dat het een idee was van Verdachte en zijn zakelijke contacten Bedrijf 3 en Bedrijf 4 (de heren naam 2 en naam 3) om de bedrijven op naam van Medeverdachte te zetten en dat zij op papier leidinggevende was, maar dat zij in de praktijk alles met elkaar (naar de rechtbank begrijpt: dus ook Verdachte) deden.

Ook kent de rechtbank in dit verband gewicht toe aan de verklaring van Verdachte tegenover de FIOD, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, dat hij een en ander heeft bedacht omdat hij een café/restaurant wilde beginnen, maar het Bedrijf op naam van Medeverdachte is gekomen omdat hij het niet op zijn naam kon krijgen. Verder heeft Verdachte tegenover de FIOD verklaard dat hij altijd een horecazaak wilde, maar dat het eigenlijk direct mis ging met Bedrijf 1 BV omdat Medeverdachte geen beslissingen kon nemen en hij dag en nacht bezig was en wat “van deze toko” wilde maken.

Voor deze verklaring van Verdachte vindt de rechtbank tevens steun in de omstandigheid dat Verdachte in verschillende, hiervoor onder 4.1 genoemde rechtspersonen - die op enig moment hebben gepoogd de exploitatie van het restaurant van Bedrijf 1 BV over te nemen en voort te zetten – een functie heeft vervuld.

Verder acht de rechtbank van betekenis de verklaring van Verdachte dat Medeverdachte “de zaak” met hem samen zou gaan draaien en hij haar alles had uitgelegd wat het inhield als zij de zaak op haar naam zou krijgen, alsmede dat hij Medeverdachte gebruikt heeft om Bedrijf 1 BV en Bedrijf 2 BV op haar naam te zetten.

Getuige 1, boekhouder van Bedrijf 1 BV, heeft verklaard dat hij van Verdachte de opdracht heeft gekregen om de administratie te doen. Voor de loonadministratie kreeg hij gegevens over het keukenpersoneel, bedrijfsleider Getuige 2 en een aantal bedieningsmedewerkers. Volgens Getuige 1 was de administratie van Bedrijf 1 BV ‘een warboel’; hij heeft nooit urenbriefjes ontvangen. Voor zover door het personeel gewerkte uren werden doorgegeven, zijn die uren verwerkt in de administratie. Medeverdachte heeft bij de FIOD de verklaring van Getuige 1 bevestigd en de bedrijfsvoering bij Bedrijf 1 BV omgeschreven als ‘totaal mismanagement’. Zij heeft tevens beschreven dat de werknemers die parttime werkten, geen arbeidscontract hebben gekregen.

Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat Verdachte naast en in samenwerking en samenspraak met Medeverdachte, als formeel en feitelijk leidinggevende, een belangrijke, namelijk eveneens een feitelijk leidinggevende, rol vervulde in de bedrijfsvoering van Bedrijf 1 BV.

Er werd door Bedrijf 1 BV geen deugdelijke bedrijfsadministratie gevoerd. Werknemers werden contant betaald uit de kas en er werd geen kasadministratie bijgehouden. De gewerkte uren van parttime werknemers werden niet doorgegeven aan de boekhouder. Verdachte en Medeverdachte wisten dat allebei; zij hebben ter terechtzitting (wederom) bevestigd dat de administratie een chaos was. Verdachte en Medeverdachte hebben echter beiden nagelaten ervoor zorg te dragen dat bij Bedrijf 1 BV een deugdelijke administratie werd gevoerd, dat met de boekhouder concrete afspraken werden gemaakt over diens taak en dat er juiste en complete gegevens werden aangeleverd aan de boekhouder. Door op dergelijke wijze een Bedrijf te runnen, was de kans op het doen van een onjuiste aangifte loonbelasting aanmerkelijk en hebben Verdachte en Medeverdachte – en daarmee Bedrijf 1 BV – deze kans bewust aanvaard.

De rechtbank acht het opzet van Bedrijf 1 BV dus wettig en overtuigend bewezen, gelet op de door de formeel bestuurder (Medeverdachte) en feitelijke leidinggevende (Verdachte) verrichte handelingen en het door hen gevoerde beleid zoals hiervoor beschreven.

Feitelijk leidinggeven

Nu is vastgesteld dat de verboden gedraging aan de rechtspersoon kan worden toegerekend en de rechtspersoon opzet heeft gehad op die gedraging, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de Verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven. Bij de beoordeling daarvan dient niet uitsluitend de juridische positie te worden betrokken, maar ook de feitelijke positie van de Verdachte bij de rechtspersoon en het gedrag dat de Verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven.

Getuige 2, bedrijfsleider bij restaurant Bedrijf 1, heeft verklaard dat Verdachte de leiding had binnen Bedrijf 1 BV en dat hij de financiën regelde. Ook heeft Getuige 2 verklaard dat personeel dat parttime werkte contant werd betaald door Verdachte, Medeverdachte of hemzelf. Getuige 1 heeft verklaard dat Verdachte feitelijk de leiding had binnen Bedrijf 1 BV en dat beslissingen door hem werden genomen. Verdachte heeft in verhoren bij de FIOD verklaard dat hij samen met Medeverdachte feitelijk leiding gaf aan Bedrijf 1 BV, en dat hij in dat kader de administratie deed en beslissingen nam over personeel en uitbetaling van salaris aan personeel regelde. Verdachte heeft verklaard dat hij werknemers, waaronder Getuige 2, heeft ontslagen.

Ter terechtzitting heeft Verdachte ontkend dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan Bedrijf 1 BV. De rechtbank zal echter voorbijgaan aan die ontkennende verklaring, gelet op de eerdere gedetailleerde bekennende verklaringen van Verdachte bij de FIOD die steun vinden in diverse, hiervoor weergegeven, verklaringen van getuigen en de Medeverdachte in het dossier.

De rechtbank is gelet op het voorgaande, en ook gelet op hetgeen is overwogen met betrekking tot het aan Bedrijf 1 BV toegerekende opzet van Verdachte, van oordeel dat Verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de door Bedrijf 1 BV gepleegde verboden gedragingen.

Medeplegen

De rechtbank overweegt dat, gelet op het hiervoor overwogene en in het bijzonder de centrale rol die Verdachte en de Medeverdachte samen binnen de rechtspersoon hebben gespeeld, er sprake van is dat Verdachte samen met Medeverdachte opzettelijk feitelijk leiding heeft gegeven aan de gedragingen door Bedrijf 1 BV. Deze vorm van medeplegen is Verdachte echter niet ten laste gelegd.

De rechtbank spreekt Verdachte vrij van het tezamen en in vereniging plegen mèt de vennootschap, omdat feitelijk leidinggeven aan eigen (mede)plegen niet goed denkbaar is.

Conclusie

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen.

Feit 2 (afdragen loonbelasting)

Op basis van het dossier is vast te stellen dat door Bedrijf 1 BV geen loonheffing is afgedragen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist op welke wijze Bedrijf 1 BV kennis heeft genomen van de te betalen loonheffing en of die loonheffing is afgedragen. Verdachte was niet ingeschreven als bestuurder van Bedrijf 1 BV en ook overigens kan niet worden vastgesteld dat de aanslagen loonheffing bij hem bekend zijn geworden.

De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat Verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en zal hem daarvan vrijspreken.

Feiten 3 en 4 (inkomstenbelasting)

Onjuiste aangiften inkomstenbelasting 2016, 2017 en 2018

Namens Verdachte is voor de jaren 2016, 2017 en 2018 elektronische aangiften inkomstenbelasting gedaan bij de Belastingdienst. De aangifte van het jaar 2017 is ingediend door Bedrijf 7 BV. In de aangiften zijn geen inkomsten vermeld.

Verdachte heeft bij de FIOD verklaard dat de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2017 is ingediend door naam 4, de nieuwe boekhouder van restaurant en partycentrum de Bedrijf 8. Naam 4 is eind 2019 boekhouder geworden en Verdachte verklaarde dat hij dacht dat naam 4 ook de aangiften inkomstenbelasting over het jaar 2018 zou indienen.

Boekhouder Getuige 1 is eigenaar van Bedrijf 7 BV. Hij heeft verklaard dat hij geen privé-administratie heeft verwerkt voor Verdachte en dat hij niets weet van de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2016 tot en met 2018.

Op 10 september 2020 is de elektronische aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2016 ontvangen door de Belastingdienst, waarin €0 is opgegeven als inkomen.

Op 11 september 2020 is de elektronische aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2017 ontvangen door de Belastingdienst, waarin een bedrag van €0 is opgegeven als inkomen.

Op 11 september 2020 is de elektronische aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2018 ontvangen door de Belastingdienst, waarin €0 is opgegeven als inkomen.

Er is geen (elektronische) aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2019 ontvangen door de Belastingdienst.

In de administratie van Bedrijf 1 BV is een model arbeidsovereenkomst aangetroffen waarin Verdachte als werknemer staat vermeld. In dit model arbeidsovereenkomst staat een netto salaris opgenomen van netto €1.509,62 per maand. Werkzaamheden zijn ‘onderhoud’. Een kopie van het paspoort van Verdachte is bijgevoegd evenals een Model Opgaaf gegevens voor de loonheffingen. De overeenkomst is ondertekend door Medeverdachte en Verdachte. Verdachte heeft bij de FIOD bevestigd dat dit zijn handtekening is. Verdachte heeft dit niet bij de Belastingdienst bekend gemaakt; hij dacht dat Getuige 1 dat zou doen. Verdachte heeft verklaard dat hij voor Bedrijf 1 BV heeft gewerkt, maar dat hij daarvoor nooit salaris heeft ontvangen. Hij heeft daarom ook geen inkomsten opgegeven bij de Belastingdienst, omdat hij in de veronderstelling was dat hij geen inkomen had en hij dan ook geen aangifte hoefde te doen.

Verdachte heeft in een verhoor bij de FIOD tevens verklaard dat hij in de jaren 2016, 2017 en 2018 in een woning van Bedrijf 1 BV woonde, boven het restaurant, waarvoor hij geen huur betaalde. Verdachte heeft gegeten in het restaurant en heeft daar niet voor betaald. Volgens Verdachte berekent de huidige eigenaar van café/restaurant de Bedrijf 8 nu €200 aan huur. Alles bij elkaar zal het ongeveer ter waarde van €600 in de maand zijn dat Verdachte aan inkomsten heeft ontvangen.

Ter zitting heeft Verdachte zijn eerdere verklaring, inhoudende dat hij kost en inwoning had in het restaurant, bevestigd.

Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat door of namens Verdachte onjuiste aangiften inkomstenbelasting zijn ingediend over de jaren 2016, 2017 en 2018 en dat daarin geen inkomen uit werk was vermeld terwijl gezien het bovenstaande er wel inkomen was genoten.

Niet doen aangifte inkomstenbelasting 2019

Verdachte is via Mijn Belastingdienst uitgenodigd tot het doen van aangifte; hij heeft geen aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2019 ingediend.

Opzet

De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of Verdachte opzettelijk heeft gehandeld bij het indienen van de onjuiste aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2016, 2017 en 2018 en het niet doen van aangifte over het jaar 2019. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat kost en inwoning wordt aangemerkt als inkomen en dat de boekhouder dat niet aan hem heeft verteld, en dat hij daarom niet of onjuist aangifte heeft gedaan.

De rechtbank overweegt daarover als volgt. Een belastingplichtige die zich erop beroept dat hij niet wist dat namens hem verrichte (rechts)handelingen strafbaar waren, zal in beginsel slechts daarin slagen als hij advies heeft ingewonnen bij een dusdanig gezaghebbende adviseur, dat hij in redelijkheid mocht vertrouwen op de deugdelijkheid van het advies.

Het uitgangspunt is dat van een belastingplichtige niet wordt geëist dat hij zich ter voorkoming van fouten zelf ook in de inhoudelijke aspecten van de op hem toepasselijke belastingregelingen verdiept, als hij zich laat bijstaan door een adviseur die hij voor voldoende deskundig mocht houden en aan wiens zorgvuldige taakuitoefening hij niet hoefde te twijfelen. De rechtbank verwijst in dit kader naar een arrest van de belastingkamer van de Hoge Raad van 28 februari 2020.

De belastingplichtige zal in elk geval enige mate van controle moeten hebben uitgeoefend op de activiteiten van zijn fiscale bijstandsverlener, door bijvoorbeeld een ingevulde aangifte met hem te bespreken alvorens deze in te zenden, en uitleg te vragen over zaken die de belastingplichtige niet duidelijk zijn, dan wel hem opvallen. Als een aangifteplichtige die zijn aangifte door een ander laat verzorgen zonder zich ook maar enigszins van de inhoud daarvan te vergewissen zijn handtekening onder het door die ander ingevulde aangiftebiljet heeft geplaatst, of toestemming geeft die aangifte namens hem in te dienen, betekent dit dat diegene zo vergaand nonchalant is geweest dat ofwel hij zich niet van de juistheid van de aangifte heeft willen overtuigen ofwel dat het hem onverschillig heeft gelaten. In een dergelijke situatie wordt er dermate lichtvaardig en nalatig gehandeld dat er sprake is van voorwaardelijk opzet.

Op basis van het dossier en het verhandelde tijdens de zitting stelt de rechtbank allereerst vast dat tussen Verdachte en zijn boekhouder Getuige 1 geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over het indienen van de aangiften inkomstenbelasting en dat niet blijkt dat Verdachte met Getuige 1 heeft besproken welke posten moesten worden opgegeven als inkomsten. Ook kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat Verdachte, wat betreft de aangifte over het jaar 2017, heeft gecontroleerd welke gegevens daarin zijn verwerkt door Bedrijf 7 BV en of dat juist was. Verdachte heeft kennelijk zelf ook geen zicht gehouden op het indienen van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2017, nu hij zelf in het verhoor bij de FIOD heeft verklaard dat de aangifte is ingediend door naam 4. Uit de systemen van de Belastingdienst blijkt ook dat de aangifte over 2017 pas in september 2020 bij de Belastingdienst is ontvangen.

Wat betreft het niet doen van aangifte over het jaar 2019, omdat Verdachte meende dat hij geen inkomen had, overweegt de rechtbank dat Verdachte op de hoogte was van het feit dat hij – als tegenprestatie voor zijn werkzaamheden – in plaats van een maandelijks salaris gratis kost en inwoning ontving, zijnde loon in natura. Het had op de weg van Verdachte gelegen om dit te melden bij de Belastingdienst. Met die wetenschap, met name ook in het geval dat hij geen aangiftebrief had ontvangen, lag het echter uitdrukkelijk op de weg van Verdachte om dit als loon in een aangifte inkomstenbelasting bij de Belastingdienst te melden, althans om zelf te onderzoeken of daadwerkelijk deskundig advies in te winnen of hij de door hem genoten inwoning en maaltijden als loon (in natura) in een zodanige aangifte diende te verantwoorden. Verdachte heeft dit alles echter nagelaten. Daarmee is de handelwijze van Verdachte naar zijn aard in het algemeen geschikt om teweeg te brengen dat (in rekenkundige zin) onvoldoende belasting wordt geheven.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl Verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;

  • Feit 3: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;

  • Feit 4: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;

  • Feit 5: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafoplegging

  • Voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaar. 

  • Taakstraf van 240 uur.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^