Veroordeling voor niet correct jaarlijks laten controleren van lekdetectie. Overwegingen over moment ontstaan wettelijke verplichting en opzet.
/Rechtbank Amsterdam 18 maart 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1860
De rechtbank veroordeelt verdachte voor het niet correct jaarlijks laten controleren van lekdetectie van haar opslagtank gedurende een periode van ruim vier jaar. Het gevaar daarvan is dat verdachte niet adequaat geïnformeerd wordt over een lek in de ondergrondse opslagtank, wat schade aan het milieu zou kunnen opleveren. Tegelijkertijd stelt de rechtbank vast dat uit het dossier niet blijkt dat er een lek in de opslagtank heeft gezeten; laat staan dat sprake is geweest van milieuschade.
Verdenking
Op het bedrijf van verdachte is een ondergrondse opslagtank aanwezig waarin diesel en benzine voor de voertuigen wordt opgeslagen. Op dergelijke opslagtanks zijn diverse milieuregels van toepassing. Verdachte wordt verweten dat zij verplichte milieucontroles niet heeft laten uitvoeren. Ook wordt haar verweten dat zij inspectierapporten vals heeft opgemaakt en heeft gebruikt, waaruit zou blijken dat wel sprake is geweest van die controles. De tenlastelegging houdt – samengevat – als beschuldigingen, in dat verdachte:
Feit 1: tussen 2008 en 2017 (opzettelijk) de lekdetectie van de opslagtank niet jaarlijks heeft laten controleren;
Feit 2: in 2015 (opzettelijk) de kathodische bescherming niet heeft laten controleren;
Feit 3: tussen 1-1-2018 en 17-4-2018 inspectierapporten over 2008-2017 vals heeft opgemaakt;
Feit 4: tussen 1-1-2018 en 17-4-2018 gebruik heeft gemaakt van de valse inspectierapporten over 2008-2017.
Feit 1
Regelgeving
De verdenking van feit 1 is toegespitst op het overtreden van artikel 3.35 van de Activiteitenregeling milieubeheer (hierna: de regeling). Sinds 1 december 2017 is in lid 3 van deze regeling onder meer opgenomen dat bij een ondergrondse opslagtank jaarlijks een controle plaatsvindt van de lekdetectie van een dubbelwandige opslagtank en de dubbelwandige leidingen. Tussen 1 december 2013 en 31 december 2016 stond diezelfde bepaling in lid 4 van artikel 3.35 van de regeling. Voor 1 december 2013 is een soortgelijke bepaling niet terug te vinden in de regeling.
De rechtbank merkt daarbij op dat vanaf de inwerkingtreding van de regeling op 1 januari 2008 (toen nog de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) in artikel 3.35 wel wordt gesproken over het jaarlijks goedkeuren van de lekdetectie, maar dat de regeling op dat punt nog geen verplichting inhield. Een overeenkomstig de regelgeving uitgevoerde jaarlijkse controle kon enkel meebrengen dat de termijn waarbinnen een ondergrondse opslagtank opnieuw goedgekeurd moest zijn verruimd kon worden en/of dat bij een herkeuring afgezien kon worden van een inwendige inspectie van de opslagtank.
Vanaf 1 december 2013 bestond dus de verplichting om de lekdetectie jaarlijks te controleren, waarbij het niet naleven van de verplichting een strafbaar feit oplevert.
Oordeel rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte feit 1 heeft begaan vanaf 1 december 2013 en dat dit feit opzettelijk is begaan. De rechtbank komt tot die conclusie op grond van feiten en omstandigheden, die zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen.
Binnen de inrichting van verdachte aan de adres in plaats is een ondergrondse combitank aanwezig voor de opslag van in totaal 16m3 brandstof (diesel en benzine). Zowel de tank als de leidingen zijn dubbelwandig. De tank is daarnaast voorzien van lekdetectie. Namens verdachte is aangevoerd dat de lekdetectie jaarlijks is gecontroleerd door een medewerker van verdachte, persoon 1. Verdachte is geen bedrijf dat gecertificeerd is voor het doen van controles van lekdetectiesystemen. Bestuurder is degene die binnen de bv betrokken is bij de administratieve kwesties en de het overzicht heeft van de uitgevoerde controles.
Het verwijt dat dat verdachte niet jaarlijks een controle heeft laten plaatsvinden van de lekdetectie moet uitgelegd worden tegen de achtergrond van de tenlastelegging en de daaraan ten grondslag liggende regelgeving.
Periode tot en met 30 november 2013
Tot en met 30 november 2013 bestond er geen verplichting om de lekdetectie te laten controleren. Dit brengt mee dat de regelgeving ook geen criteria bevat waaraan een controle moet voldoen. Op basis van het dossier gaat de rechtbank ervan uit dat de lekdetectie jaarlijks door persoon 1 is gecontroleerd. Daarmee staat vast dat in die periode sprake is geweest van ‘een controle’, zodat niet bewezen is dat in deze periode géén jaarlijkse controles hebben plaatsgevonden.
Periode vanaf 1 december 2013
Vanaf 1 december 2013 bestaat er wel de verplichting om de lekdetectie te laten controleren. Gelet op artikel 3.35 lid 1 van de regeling is voor zo’n controle onder meer vereist dat die controle is uitgevoerd door een persoon of instelling die beschikt over een erkenning op basis van het Besluit bodemkwaliteit.
Omdat verdachte (en daarmee persoon 1 als medewerker van verdachte) niet beschikt over zo’n erkenning zijn de door persoon 1 uitgevoerde controles niet aan te merken als controles in de zin van de regeling. Dit betekent dat vanaf 1 december 2013 wel bewezen is dat de lekdetectie niet jaarlijks is gecontroleerd.
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte dit feit opzettelijk heeft begaan doordat verdachte opzettelijk heeft gehandeld bij het laten uitvoeren van controles door een controleur zonder erkenning. Om opzet aan te kunnen nemen is het dus niet nodig om te bewijzen dat verdachte wist dat zij strafbaar handelde door geen erkende controleur in te schakelen of dat zij wist dat er controles nodig waren. Het maakt daarom voor de vraag of verdachte opzettelijk heeft gehandeld niet uit in hoeverre zij dat wel of niet wist.
Toerekening aan verdachte
Verdachte kan als rechtspersoon als dader van een strafbaar feit worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. De rechtbank acht dat daarvan sprake is en dat de bewezen gedraging in redelijkheid aan verdachte kan worden toegerekend.
Geen medeplegen
Net zoals de officier van justitie en de raadsman ziet de rechtbank in het dossier onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat verdachte het bewezen feit samen met een of meer anderen heeft gepleegd. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan om persoon 1 als getuige te horen onder de voorwaarde dat er twijfel zou bestaan over de vraag of persoon 1 de lekdetectie überhaupt heeft gecontroleerd. Omdat de rechtbank bij de beoordeling van feit 1 ervan uitgaat dat persoon 1 die controles heeft uitgevoerd, is niet aan de voorwaarden van het voorwaardelijk verzoek gedaan. De rechtbank hoeft daarom geen beslissing te nemen op het verzoek om persoon 1 als getuige te horen.
Feit 2 (impliciet primair): Vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan, omdat niet vastgesteld kan worden dat sprake is geweest van opzet.
Weliswaar blijkt uit het dossier dat de kathodische bescherming in heel 2015 niet is gecontroleerd, maar dat dit opzettelijk is gebeurd blijkt niet. Uit het dossier blijkt dat verdachte deze verplichte controle in de jaren vóór en ná 2015 wel op de juiste heeft laten uitvoeren. Redenen waarom verdachte er bewust voor heeft gekozen om deze controle in 2015 niet te laten doen, komen in het dossier niet naar voren. Onder deze omstandigheden kan niet worden uitgesloten dat door een onbekende oorzaak vergeten is om deze controle te laten uitvoeren en dat verdachte hier voor het eerst op gewezen werd bij het verhoor bij de politie in juli 2018.
Uit de omstandigheid dat de controle niet is uitgevoerd blijkt nog wel dat verdachte kennelijk onvoldoende waarborgen in de bedrijfsvoering had ingebouwd om ervoor te zorgen dat alle verplichte controles zouden worden uitgevoerd. Dat alleen is onvoldoende voor het oordeel dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het niet laten uitvoeren van de controle.
Tot slot wijst de rechtbank er nog op dat zij hiervoor het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk heeft verklaard voor het als feit 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde. Dit betekent dat de rechtbank voor feit 2 in het geheel niet tot een bewezenverklaring komt.
Feiten 3 en 4: Vrijspraken
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de feiten 3 en 4. Daarvoor is het volgende van belang.
De rechtbank stelt voorop dat de door verdachte opgestelde en gebruikte ‘inspectierapporten’ de nodige vragen oproepen. Zo zijn de rapporten in het voorjaar van 2018 opgemaakt, kennelijk op basis van aantekeningen die jaarlijks in de periode 2008-2017 zijn gemaakt. De inspectierapporten bevatten onder meer als kopjes ‘Bevindingen lek controle bescherming’ en ‘Bevindingen water-/sludge controle’. Onder het eerste kopje is een tabel opgenomen met gegevens en onder het tweede kopje is een steeds het logo van naam bedrijf (tot 2012) of naam BV 1 (vanaf 2013) opgenomen. Daarbij merkt de rechtbank op dat de genoemde tabel resultaten bevat die zien op de kathodische bescherming van de tank, en niet op een lekcontrole, zoals de inspectierapporten suggereren. De controleresultaten uit de bij pleidooi overgelegde aantekeningen komen op de inspectiedatum na niet terug in de testrapporten.
Van een professioneel handelend bedrijf mag in het algemeen worden verwacht dat er niet geknipt en geplakt wordt uit rapporten met gebruikmaking van logo’s van andere bedrijven, dat daarmee nieuwe, onoverzichtelijke, deels onbegrijpelijke en deels onjuiste documenten worden gesteld en dat die ook nog eens worden toegezonden aan een ander, kennelijk met de bedoeling als bewijs te dienen voor uitgevoerde controles. Dat deze documenten opgesteld zouden zijn om overzicht te bieden zoals door bestuurder is verklaard, is voor de rechtbank moeilijk te begrijpen.
Bij het beoordelen van de ten laste gelegde feiten is de rechtbank echter gebonden aan de inhoud van de tenlastelegging. De tenlastelegging houdt in dat de inspectierapporten om twee redenen vals zijn, te weten:
De rapporten over 2008-2012
1. dat de inspectierapporten zijn opgemaakt door naam bedrijf met het logo van naam bedrijf, terwijl in werkelijkheid naam bedrijf geen controle had verricht; en
2. dat verdachte de inspectierapporten heeft laten ondertekenen door inspecteur persoon 1, terwijl deze in werkelijkheid niet werkzaam was bij naam bedrijf .
De rapporten over 2013-2017
1. dat de inspectierapporten zijn opgemaakt door naam BV 1 met het logo van naam BV 1, terwijl in werkelijkheid naam BV 1 geen controle had verricht; en
2. dat verdachte de inspectierapporten heeft laten ondertekenen door inspecteur persoon 1, terwijl deze in werkelijkheid niet werkzaam was bij naam BV 1 .
Ondertekening door persoon 1
Bestuurder heeft bij de politie verklaard dat niet persoon 1, maar hij zelf degene is geweest die de inspectierapporten heeft ondertekend. Het dossier bevat verder geen informatie waaruit afgeleid kan worden dat persoon 1 degene is geweest die de inspectierapporten heeft ondertekend. Dit brengt mee dat niet bewezen is dat verdachte de inspectierapporten door persoon 1 heeft laten ondertekenen, terwijl deze in werkelijkheid niet werkzaam was bij naam bedrijf of naam BV 1. Om die reden moet verdachte telkens van de tweede valsheid worden vrijgesproken.
Controles door naam bedrijf / naam BV 1 (2008-2014, 2016-2017)
Uit het dossier – de verklaring van persoon 2 van naam bedrijf – blijkt dat naam bedrijf van 2008 tot en met 2012 controles heeft uitgevoerd bij verdachte, onder meer met betrekking tot watersludge. Dit brengt mee dat niet bewezen is dat naam bedrijf over de jaren 2008-2012 geen controle heeft verricht bij verdachte. Dit brengt mee dat verdachte van dit deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Uit het dossier – de van naam BV 1 ontvangen inspectierapporten – blijkt dat naam BV 1 in 2013, 2014, 2016 en 2017 controles heeft uitgevoerd bij verdachte, onder meer met betrekking tot watersludge. Dit brengt mee dat niet bewezen is dat naam BV 1 over die jaren geen controle heeft verricht bij verdachte. Verdachte moet daarom ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Inspectierapport 2015
Voor het inspectierapport van 2015 geldt dat uit het dossier blijkt dat naam BV 1 in dat jaar geen controles heeft uitgevoerd. In zoverre is bewezen dat het inspectierapport ten onrechte de suggestie wekt dat naam BV 1 controles heeft laten verrichten.
Probleem bij dit inspectierapport is dat de rechtbank op basis van het dossier niet kan vaststellen dat verdachte ten tijde van het opmaken en ten tijde van het gebruik maken van het document wist dat door naam BV 1 in 2015 geen controles waren uitgevoerd. De rechtbank heeft bij feit 2 overwogen dat niet kan worden uitgesloten dat het laten uitvoeren van de controles in dat jaar is vergeten en dat verdachte hier pas in juli 2018 bekend mee geworden is.
De consequentie voor feit 3 is dat niet is bewezen dat verdachte het rapport vals heeft opgemaakt met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken, omdat verdachte niet wist dat het inspectierapport ten onrechte de suggestie wekte dat in 2015 sprake was van controles door naam BV 1 bij verdachte. Voor feit 4 staat het ontbreken van deze wetenschap eraan in de weg om te oordelen dat opzettelijk gebruik gemaakt is van een vals geschrift.
Conclusie feiten 3 en 4
Op basis van het voorgaande kan niet worden bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde geschriften valselijk heeft opgemaakt en dat hij opzettelijk van die valse geschriften gebruik heeft gemaakt. Dit geldt voor alle ten laste gelegde geschriften en voor beide ten laste gelegde valsheden in die geschriften.
Strafbaarheid van verdachte
De raadsman verzoekt verdachte voor feit 1 te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat verdachte gerechtvaardigd een beroep kan doen op ‘afwezigheid van alle schuld’ omdat hij verschoonbaar gedwaald heeft ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Het betreft complexe regelgeving en verdachte heeft contact gezocht met deskundigen, te weten naam aannemingsmaatschappij, naam bedrijf en naam BV 2 Uit de contacten van verdachte in het voorjaar van 2018 heeft verdachte gerechtvaardigd de overtuiging kunnen bekomen dat zijn handelwijze – het zelf jaarlijks controleren van de lekdetectie – de juiste was.
Daarnaast is verdachte nooit geïnformeerd over de verplichting om de lekdetectie jaarlijks op de voorgeschreven wijze te laten controleren, ook niet door de installateur van de tank of door controleurs namens het bevoegd gezag die op het bedrijf waren geweest.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit, vereist is dat aannemelijk is dat een verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Daarvan kan sprake zijn indien de verdachte is afgegaan op het advies van een persoon of instantie aan wie of waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat de verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid van het advies mocht vertrouwen. Bij de beoordeling van een daartoe strekkend verweer kunnen verschillende aspecten van belang zijn, waaronder:
de positie van de verdachte binnen het bedrijf;
de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de adviseur;
de specifieke deskundigheid van de adviseur;
de complexiteit van de materie waarover advies wordt ingewonnen;
de manier waarop en de omstandigheden waaronder het advies is ingewonnen en gegeven.
In dit geval is in het bijzonder van belang dat verdachte in het voorjaar van 2018 zich gewend heeft tot de aangevoerde deskundigen, terwijl het strafbare feit een periode bestrijkt tot en met 31 december 2017. Dat maakt dat de door verdachte ontvangen reacties van naam aannemingsmaatschappij, naam bedrijf en naam BV 2, nog los van de beoordeling van de inhoud daarvan, geen rechtvaardiging kunnen bieden voor de daarvoor gepleegde strafbare feiten.
Voor zover verdachte door derden niet actief is geïnformeerd over de regelgeving rondom het laten controleren van de lekdetectie, is het volgende van belang. Het uitgangspunt is dat verdachte zelf op de hoogte moet blijven van de voor haar relevante regelgeving. De enkele omstandigheid dat relaties van verdachte haar (mogelijk) niet informeren over relevante (wijzigingen in) regelgeving, maakt niet dat verdachte erop mag vertrouwen dat de regels ongewijzigd blijven.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte ten aanzien van het strafbare feit uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
Bewezenverklaring
Feit 1: overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 8.40, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Strafoplegging
De rechtspersoon wordt veroordeeld tot een geldboete van 4.000 euro.
De feitelijk leidinggever (ECLI:NL:RBAMS:2020:1861) in deze zaak wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van 2.000 euro.
Lees hier de volledige uitspraak.